TUSSEN GEEST EN LICHAAM

Een jonge verkoper benaderde de boer en begon enthousiast te praten over het boek dat hij bij zich had. ‘In dit boek staat alles wat u moet weten over landbouw’, riep de jongeman uit. ‘Het legt uit wanneer u moet zaaien en wanneer u moet oogsten. Het legt alles uit over het weer, waaraan u kunt zien wat u moet verwachten en wanneer. Dit boek bevat alles wat u moet weten.’ ‘Jongeman’, antwoorde de boer, ‘dat is niet het probleem. Ik weet alles wat in het boek staat. Mijn probleem is het te doen.’

1. Wat houdt ons tegenwoordig langer in leven? Is het de medische wetenschap?

Afname van sterfte sinds ongeveer 1850 op rekening van andere factoren (1) dan medische behandelingen, in procenten: Tuberculose 84%, Longontsteking 68%, Kinkhoest 90%, Roodvonk 70%, Difterie 70%. Pokken en polio zijn uitzonderingen die dankzij de medische wetenschap sterk zijn afgenomen, maar qua totale sterfte onder kinderen is in vergelijking met de eerder genoemde ziektes altijd maar betrekkelijk gering geweest. Tegenwoordig leven we langer en zijn we gezonder, niet door de wonderbaarlijke geneeskunde (+5 jaar gekregen), maar simpelweg omdat we minder de neiging hebben ziek te worden. Onze weerstand is beter, de sociale omstandigheden waaronder we leven zijn gunstiger, betere sanitaire voorzieningen en we bereiden ons voedsel verstandiger.

(1) nl. verminderde weerstand als gevolg van ondervoeding en onhygiënische leefomstandigheden = sociale veranderingen vb. in 1840 stierven aan tuberculose in Engeland en Nederland op 100 000 mensen 400 mensen. In 1940 vijftig per 100 000 en dit nog voor het geneesmiddel streptomycine bestond!

De belangrijkste psychologische bepaler van gezondheid of ziekte is de volgende: het geloof zelf maatregelen te kunnen nemen om adequaat het hoofd te kunnen bieden aan toekomstige gebeurtenissen die de gezondheid kunnen bedreigen. Dit geloof in controle over eigen leven en beleven, ook wel zelfregulerend vermogen of geloof in zelfredzaamheid genoemd, noemt men ook ‘belief in self-efficacy’.

Binnen elk van de dertig toplanden geldt dat er tussen sociale groepen aanzienlijke verschillen in levensverwachting bestaan. Om het simpel, maar niet te simpel te stellen: hoe lager opleiding, beroep en inkomen, hoe lager de levensverwachting en hoe minder goed de gezondheid. Wat dat betreft, heerst ook in de democratische samenleving weinig rechtvaardigheid: degenen die het beste leven hebben, hebben ook het langste leven. Het is vermoedelijk zo dat sociale selectie een rol speelt: mensen die minder gezond zijn en die biologisch en psychologisch minder goed zijn uitgerust om succesvol in een samenleving als de onze te functioneren, komen eerder onderaan terecht. Maar het is zeker zo dat in een groep of gemeenschap onder aan de statusladder bungelen gewoon ongezonder is en levensverkortend werkt. Het leidt ertoe dat je onder andere minder gewaardeerd wordt, minder stimulerend of gevaarlijker en viezer werk moet doen (als je al werk kunt krijgen). Het betekent ook meer te lijden hebben onder de grillen en fratsen van chefs en bazen. Behalve onplezierig en spanningsverwekkend is dat natuurlijk ook slecht voor het zelfrespect en de persoonlijke ontwikkeling, en het ondermijnt het ‘belief in self-efficacy’, het geloof met betrekking tot wat ‘ik kan klaarspelen in dit leven in vergelijking met anderen’. Een aantoonbaar belangrijke rol spelen ook de ongezonde gedragsgewoonten die mensen aan de onderkant er vaker op nahouden, vermoedelijk naar aanleiding van zowel hun ongunstige sociale en psychologische leefsituatie als het feit dat zij door minder opleiding en informatie ook minder op de hoogte zijn van de voors en tegens van bepaalde gedragingen. De kosten van die ongezondere gewoonten kunnen in termen van levensverwachting gemakkelijk tot tien of meer jaren oplopen. Een 45-jarige volwassene die vijf of zes van onderstaande gezondheidsgewoonten heeft, mag door de bank genomen verwachten dat hij of zij elf jaar langer leeft dan een leeftijdgenoot die maar een of twee van die gewoonten heeft. Die elf jaren vormen een enorm verschil, als we in aanmerking nemen dat de gemiddelde toename in levensverwachting over de laatste eeuw ‘maar’ 5 jaar (dankzij medische wetenschap) is.

De Alameda-gewoonten komen op het volgende neer:

Hoe voor de hand liggend deze regels ook lijken te zijn met het oog op de gezondheid, we begrijpen vaak nog niet goed waarin hun gezondheidsbevorderend effect nu precies gelegen is. Waarom is het bijvoorbeeld beter om ’s ochtends te ontbijten en regelmatige, niet al te zware maaltijden te gebruiken? Een aannemelijke verklaring daarvoor luidt als volgt: mensen die niet ontbijten, maar bijvoorbeeld alleen maar koffie drinken, raken tegen het einde van de ochtend eerder geirriteerd of zenuwachtig. Mensen die daarentegen in de loop van een dag op vastige tijdstippen meerdere kleinere maaltijden gebruiken (in plaats van enkele grote), presteren meer, voelen zich minder moe en hebben minder vaak hoofdpijn en andere klachten. Dit heeft te maken met het feit dat onze hersen- en zenuwcellen – omdat ze voortdurend actief zijn – buitengewoon veel energie nodig hebben. Elke gedachte, fantasie of dagdroom vergt energie. In tegenstelling tot andere lichaamscellen, die we ook op vet of eiwit kunnen laten draaien, accepteren onze denkcellen alleen maar glucose. Glucose (zeg maar suiker, ook wel dextrose of druivesuiker genoemd) is direct bruikbare energie met een, om in benzinetermen te spreken, zeer hoog octaangehalte. Omdat we voortdurend denken en dus voortdurend denkbrandstof nodig hebben, moet de hoeveelheid glucose in ons bloed – we noemen dat ook wel onze bloedsuikerspiegel – steeds op een hoog en stabiel niveau gehouden worden. Het gewenste niveau is ongeveer 100 miligram glucose per deciliter bloed. Als deze waarde daalt tot 60 of 70, raken we nerveus of geprikkeld. Als zij nog verder zakt, tot 40 of 50, beginnen onze hersencellen regelrecht om energie te schreeuwen. Ze zwellen op, om door meer oppervlakte meer glucose uit het bloed te kunnen halen. Ons lichaam haalt glucose uit de koolhydraten die we eten. Daarvan zijn er twee soorten: de zogenaamde snel-oplosbare koolhydraden (suikerklontjes, repen en allerlei energieverrijkend snoepgoed) en de complexe of langzame koolhydraten (volkorenprodukten, groente, fruit). Willen we onze bloedsuikerpsiegel snel opkrikken, dan helpt het eten van suiker. Maar het probleem met een snel koolhydraad kan zijn dat er tijdelijk een teveel aan glucose in onze bloedbaan komt. Om dit te verhinderen, scheidt de alvleesklier in een tegenreactie het hormoon insuline af, dat het overschot aan glucose naar de lichaamscellen transporteert en het daar als een noodvoorraad in een soort van verpakking opslaat, het zogenaamde glycogeen. Het gevolg: de bloedsuikerspiegel daalt binnen een half uur – vaak naar een lager niveau dan ervoor. Na een korte opkikker krijgen we van suiker of een reep vervolgens dus vaak weer een ‘dip’. De noodvoorraad glycogeen wordt aangesproken wanneer we geen voedsel meer in onze ingewanden hebben waaruit glucose kan worden gemaakt en is genoeg om de behoefte van zo’n halve dag te dekken. Als we niet ontbijten, is deze reserve dus vaak aan het eind van de ochtend al verbruikt, met als gevolg een daling van de bloedsuikerspiegel rond dat tijdstip en een rusteloze, nerveuze stemming.

Om onze bloedsuikerspiegel op een verstandige manier op niveau te brengen en te houden, is het belangrijk dat we veel complexe koolhydraten verteren, zoals volkorenprodukten, groente en fruit. De glucose die daarin zit, moet door onze spijsverteringsenzymen via moeizame stap-voor-stap-arbeid worden vrijgemaakt. Dit heeft het grote voordeel dat niet alle glucosemoleculen in één keer via de darmwand in de bloedbaan komen, maar dat een langdurige voortdurende toestroom van glucose in het bloed tot stand komt. Het is die stabiele toevoer waar onze hersen- en zenuwcellen zo’n prijs op stellen. Deze stabiliteit wordt verder bevorderd als we onze maaltijden goed over de dag spreiden (met een ‘complexe’ maaltijd kunnen we gemiddeld zo’n twee tot drie uur vooruit).

Gezondere gewoonten moeten worden aangeleerd en volgehouden en daarvoor zijn sommige situaties gunstiger dan andere. Om een voorbeeld te geven: mensen die een vaste partner hebben, slagen er over het algemeen gemakkelijker in dan alleenstaanden om de gezonde gewoonten uit het Alamedaonderzoek aan te leren en vooral om ze vol te houden. Dat verklaart voor een deel de bevinding in tal van wetenschappelijke onderzoeken dat samenwonenden veel minder gezondheidsklachten en een hogere levensverwachting hebben dan alleenstaanden. Om een ander voorbeeld te geven: mensen die pas een ernstig sociaal verlies hebben geleden, zoals het verlies van een dierbare door overlijden of van werk door ontslag, hebben het moeilijker om in de volgende maanden of zelfs jaren hun gezonde gewoonten vol te houden. De kans op ziekte en sterfte neemt onder dergelijke omstandigheden sterk toe.

Gezondheid is niet louter de afwezigheid van ziekte, maar een zo compleet mogelijke toestand van lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn.

Met zelfrespect, met hoop op onze eigen mogelijkheden om ons leven te be¨¨invloeden, met bevredigende sociale relaties en met een zinvolle sociale participatie kunnen we ook als er lichamelijk het een en ander mis is, ons toch goed, zelfs gelukkig voelen. De kans dat een bepaalde ziekte of een bepaald gebrek ons minder hindert, zich minder ongunstig ontwikkelt of zelfs helemaal verdwijnt, is onder dergelijke gunstige psychische en sociale omstandigheden aanzienlijk groter. En de reden daarvan is niet alleen dat we ons dan eerder aan de ‘Alamedagewoonten’ houden. Wat minstens zo’n belangrijke rol speelt, is het feit dat ons lichaam van top tot teen niet alleen een biologisch wezen, maar evenzeer een psychisch en sociaal wezen is. Psychische en sociale processen be¨¨invloeden het biologisch functioneren van ons lichaam even sterk als biologische processen omgekeerd ons psychische en sociale functioneren be¨¨invloeden. We hebben, misschien moeten we zelfs zeggen ‘we zijn’, zowel een lichamelijk, psychisch als sociaal lichaam.

2. Sociale gezondheid

Een goeroe stapt met een troep volgelingen in New Delhi in het vliegtuig, een viermotorige jumbojet op weg naar Amsterdam. Als het toestel op nog drie uur vliegen van Amsterdam is, komt de mededeling dat één motor is uitgevallen, wat een vertraging van een uur zal betekenen. Na een half uur komt het bericht dat ook een tweede motor is uitgevallen, wat nog eens twee uur vertraging betekent. Na weer een half uur wordt omgeroepen dat ook de derde motor is uitgevallen, waardoor de vertraging tot zes uur oploopt. Dan staat de goeroe op en zegt hij tot zijn volgelingen: ‘Laat ons bidden dat ook de vierde motor niet uitvalt, anders hangen we hier nog de hele dag in de lucht.’ Kortom: mensen gaan vaak door met een bepaalde manier van denken of van dingen benaderen, ook als die manier absoluut niet meer bij de omstandigheden past.

Het recept om als vrouw regelmatig over de rooie te gaan luidt, schaf ten eerste een full-time werkende man aan, krijg ten tweede een paar kinderen en neem ten derde een part-time baan! (Als ze het helemaal goed wil doen, moet ze er ook nog een (avond)studie bij pakken.)

Kortom, veel mensen en vooral vrouwen hebben in de loop van hun leven de neiging steeds nieuwe eenheden aan hun takenpakket toe te voegen, zonder zich te realiseren hoe ingrijpend daarmee soms het totale landschap van hun leven verandert en moeilijker begaanbaar wordt. Totdat ze vroeger of later, vaak zo tussen hun 35e en 45e, de energie niet meer voldoende kunnen verzamelen om het volledige parcours te blijven lopen. Ze gaan klachten ontwikkelen. Dat kan varieren van (vage) lichamelijke spanningsklachten als benauwdheid, pijn in de spieren (vooral van de linkerarm en rug), hoofdpijn en chronische vermoeidheid tot een heuze vitale uitputting, slaapstoorniseen en huilerigheid en, in het voetspoor daarvan, depressie en zelfs een ernstige ziekte of een stoornis als een hartinfarct.

Hoe het ook zij, op weg naar het tegemoetkomen aan de eisen die het leven ons stelt of die wij ons zelf stellen, zitten we in een toestel met ten minste vier belangrijke (niet-biologische) motoren: sociale steun, financiele omstandigheden/middelen, levens- of werkomstandigheden en persoonlijkheid. Kortom, mocht uw vlucht op het moment niet zo voorspoedig verlopen, dan zou ik niet zomaar de piloot daarvan – lees: ‘uzelf’ – de schuld geven, maar ik zou ook de andere motoren eens nakijken. Let daarbij vooral op de eerste.

Chronische stress-symptomen verschillen van mens tot mens, maar als ze eenmaal optreden, ontstaat vaak een negatieve spiraal: symptomen van stress worden snel zelf oorzaken van nog meer stress. Een voorbeeld: stress kan tot slaapproblemen leiden, die zelf weer een bron van stress worden, onder meer omdat we ons steeds meer gespannen gaan voelen over het niet fit zijn voor onze werkzaamheden van de komende dag.

Hieronder volgt een opsomming van de voornaamste stresssymptomen. Bedenk dat het regelmatig voorkomen van ten minste één symptoom uit elke categorie een belangrijk waarschuwingssignaal is dat een of meer van uw motoren niet goed functioneert. Vraag uzelf af welke dat is/zijn, wat er aan zou moeten gebeuren en wie u daar, naast uzelf, bij nodig hebt.

Lichamelijke symptomen

Hoofdpijn; spijsverteringsstoornissen; maagpijn; zweterige klame handen; slaapproblemen; duizeligheid; rugpijn; stijve nek/schouders; ‘racend’ hart; rusteloosheid; vermoeidheid; oorsuizen.

Gedragssymptomen

Overmatig roken, bazigheid, dwangmatig kauwgum kauwen, overdreven kritische houding tegen anderen, tandenknarsen ’s nachts, ovematig alcoholgebruik, overmatig eten, onvermogen dingen af te krijgen.

Emotionele symptomen

Snel huilen; overweldigend gevoel van onder druk staan; nervositeit, angst; boosheid; verveeldheid: dingen hebben geen betekenis; eenzaamheid; prikkelbaarheid: neiging in woede of tranen uit te barstern; ongelukkig voelen om onduidelijke reden; gevoel van machteloosheid, onvermogen om dingen te veranderen; snel overstuur

Denksymptomen

Moeite helder te denken; vergeetachtigheid; gebrek aan creativiteit; geheugenverlies; besluiteloosheid; gedachten aan weglopen; voortdurend piekeren; verlies van gevoel voor humor (niet meer kunnen lachen).

Het hoeft op zich absoluut geen punt te zijn als aan ons hoge eisen worden gesteld, als het maar zo is dat we bijvoorbeeld kunnen rekenen op voldoende steun van anderen (familie, chef of collega’s) bij het vervullen van die eisen, als we maar de kans hebben gekregen om de vaardigheden te leren die nodig zijn om aan die eisen te beantwoorden en als we maar zeggenschap en de praktische middelen hebben om de zaken effectief aan te pakken. Het is daarom ook vrijwel altijd onrechtvaardig om iemand die bijvoorbeeld zijn werk niet meer aankan en overspannen dreigt te raken, zomaar weg te zetten met oordelen als ‘hij is niet opgewassen tegen zijn taken’, ‘ze is te slap’ of ‘hij is te weinig stressbestendig’. Het kan net zo goed zijn, en heel vaak is het ook zo, dat de arbeidsomstandigheden en –verhoudingen (bijvoorbeeld een gebrek aan steun door chef of leidinggevende) minstens zo’n grote rol spelen bij het veroorzaken van spanningsklachten, ziekte en arbeidsongeschiktheid als persoonlijkheidskenmerken.

 

3. Sociale ondersteuning: Waarom we nooit zelfstandig worden

Een oude rabbi vroeg eens aan zijn leerlingen hoe ze konden vaststellen dat de nacht voorbij en de dag begonnen was. ‘Zou het kunnen zijn’, vroeg een van de leerlingen, ‘dat het is wanneer je een dier in de verte ziet en duidelijk kunt zeggen of het een schaap of een hond is?’ ‘Nee,’ zei de rabbi. Daarop vroeg een andere leerling, ‘Is het misschien wanneer je een boom in de verte ziet en duidelijk kunt uitmaken of het een vijge- of een perzikboom is?’ ‘Nee,’ antwoordde de rabbi. ‘Maar hoe dan?’ vroegen de leerlingen. ‘Het is,’ antwoordde de rabbi, ‘wanneer je kijkt naar het gezicht van een willekeurige vrouw of man, en ziet dat het jouw zuster of broeder is. Wanneer je dat niet kunt zien, is het nog steeds nacht.’

Waarom neemt het risico op ziekte toe als we een partner- of vriendschapsrelatie verloren zien gaan?

Waarom doorsttaan mensen een opratie vaak beter als de arts die hen opereert van tevoren persoonlijk contact met hen heeft opgenomen?

Waarom hebben vrouwen die met een partner samenleven een regelmatigere menstruatiecyclus dan alleenwonende vrouwen?

Waarom daalt uw bloeddruk als u uw huisdier aait?

Veranderingen in de sociale omgeving, in de emotionele en psychische toestand. Die veranderingen lijken op het eerste gezicht weinig met ziekte van doen te hebben. ‘Echte’ lichamelijke aandoeningen hangen sterk samen met iemands geloof in zichzelf, met de beschikbaarheid en kwaliteit van relaties met anderen en met de maatschappelijke positie. Zulke verbanden lijken alleen maar onmogelijk voor iemand die het lichaam als een hersenloze automaat bekijkt. Het hart kan inderdaad niet zelf bepalen of het verlies van een dierbare meer is dan het kan verdragen. Het immuunsysteem weet niet of zijn eigenaar werkloos/gescheiden is of niet. Maar het brein doet dat wel. Het bekommert zich om het lichaam. De primaire taak ervan is het handhaven van gezondheid en welbevinden, niet het produceren van gedachten taal, wetenschappelijke theorieen of andere rationele produkten.

Het brein omvat een hele verzameling van lijfwachten, ‘bodyguards’, geselecteerd en getraind om onze gezondheid te beschermen en te bevorderen.

Die lijfwachten zijn gehuisvest in een complex van gebouwen waarvan het eerste lang geleden is neergezet en waaraan vervolgens geleidelijk aan andere zijn toegevoegd. Ons brein is geen geintegreerd ontworpen modern gebouw waarin elke ruimte en functie van tevoren uitgedachten gepland is. Zo zijn we eenvoudigweg niet tot stand gekomen. We dragen ins ons brein miljoenen jaren van evolutie mee, structuren of bouwsels uit heel verschillende tijdperken. Er zitten in feite veel verschillende breintjes in ons brein, die onderling niet altijd even goed op elkaar afgestemd zijn of bij elkaar passen. Het is een geheel van ‘loosely coupled systems’, losjes aaneengekoppelde systemen. Hoewel het menselijke brein in vergelijking met dat van de meeste dieren van relatief grote omvang is, heeft het zowel in bouw als in chemische samenstelling duidelijk de kenmerken behouden van de drie typen dierhersenen waaruit het zich vermoedelijk achtereenvolgens heeft ontwikkeld, te weten die van de reptielen, die van de vroege zoogdieren en die van de late zoogdieren. De menselijke kloon van drie-hersenen-in-één wordt daarom wel eens het ‘triumbrein’ (‘drie-brein’) genoemd.

Het oudste en letterlijk het diepst liggende deel van ons brein, de hersenstam, ontwikkelde zich meer dan 500 miljoen jaar geleden, nog voordat er zoogdieren waren. De hersenstam wordt weleens het R-brein of reptielen-brein genoemd, omdat het lijkt op de hersenen van reptielen. Het bestuurt de meest fundamentele biologische functies, zoals de ademhaling en de hartslag, en bevat waarschuwingssystemen voor de nadering van roofdieren of prooien. Reptielen zijn koudbloedige dieren – in meer dan één betekenis van het woord. Ze hebben de reputatie de meest egocentrische, op eigenbelang gerichte dieren te zijn die op aarde rondkruipen. Zo eten hagedissen wel eens hun eigen jongen op. We kunnen het R-brein daarom met recht het ‘a-sociale’ brein noemen. In dat licht bezien is het misschien maar goed dat er onder de bestaande reptielen niet een is die we tot onze directe voorouders kunnen rekenen. Fossielenonderzoek wijst erop dat de reptielen waaraan we het meest verwantz ijn de zoogdierachtige reptielen waren, die therapsida worden genoemd. Lang voor de dinosaurussen bevolkten therapsida onze wereld in grote getale. Sommige soorten waren planteneters, andere vleeseters, en die laatste, waarvan wij afstammen, leken veel op wolven. Dat de mens een wolf kan zijn, ligt dus al heel lang in ons brein geprogrammeerd.

De ontwikkeling van de mens als sociaal wezen en als ‘gezinsverzorger’ valt samen met de overgang van reptiel naar zoogdier, die vermoedelijk met de therapsida begon, en de daarmee gepaard gaande uitbouw van de hersenen met een ‘sociaal-emotionele’ afdeling, het E-(emotionele) brein, ook wel het limbische systeem genoemd. In de overgang van reptielen naar zoogdieren waren de drie voornaamste veranderingen:

Het E-brein, dat bij alle zoogdieren wordt aangetroffen, heeft een als primitief beschouwde buitenwand of schors en werkt echt als een emotioneel brein, want het stuurt gedrag op basis van emotionele gekleurde gevoelens. Moederlijk of ouderlijk gedrag is daarvan natuurlijk het voorbeeld bij uitstek.

De ontwikkeling van het gezin verloopt hand in hand met de ontwikkeling in de bouw van de hersenen, en wel in de vorm van het ontwikkelen van nieuwe hersenstructuren, ongeveer op de manier waarop nieuwe vleugels en verdiepingen worden toegevoegd aan een oud gebouw. Het resultaat is het triumbrein. Onderzoeken tonen aan dat de reptiel-hersenvleugel (wel R-complex genoemd) het brein prikkels verschaft voor het uitvoeren van dierlijk routinegedrag, van hagedissen tot apen wezenlijk voor sociale communicatie.

Het deel van de hersenen, ten slotte, dat bij de latere zoogdieren hoort, het S-(symbool)brein, valt op door zijn schors-nieuwe-stijl, de zogenoemde neocortex, een soort pet over onze beide hersenkwabben. Die pet heeft de meest indrukwekkende, computerachtige mogelijkheden bij mensen en maakt het gebruik van taal en van symbolen, van denken en van denken over ons denken, van zelfbewustzijn kortom, een vermogen dat het R-brein en het E-brein missen.

Het contrast tussen het lage voorhoofd van de Neanderthaler (60 000 tot 40 000 jaar geleden) en het hoge voorhoofd van de Cro-magnon-mens (ongeveer 25 000 jaar geleden) is in dit opzicht veelbetekenend. Onder het hoge voorhoofd ligt een extra stukje cortex, dat menselijke wezens de mogelijkheid tot toekomstperspectief verschaft, vanzelfsprekend onontbeerlijk voor ons streven naar toekomstig welzijn, een goede wereld, voor ons nageslacht en voor anderen. Het is veelzeggend dat dit prefrontale stukje schors zich in nauwe samenhang met dat gedeelte van het limbische systeem ontwikkelde dat betrokken is bij ouderlijk verzorgend gedrag en bij spelgedrag.

In de vroeg-zoogdierlijke ouder-kind-binding kunnen we dus de evolutionaire wortels ontwaren van gezinsbindingen, clanbindingen en de bindingen tussen mensen in grotere samenlevingsverbanden, evenals de intensiteit van gevoelens die gepaard gaan met scheiding of de verbreking van die bindingen. Door bemiddeling van betrekkelijk recente delen van onze hersenen, het S-brein, kan de ouderlijke zorg voor jongen in zekere zin worden uitgebreid naar andere leden van onze soort – een psychologische ontwikkeling die neerkomt op de evolutie van een gevoel van sociale verantwoordelijkheid en een bewustzijn van sociale afhankelijkheid.

Blijkbaar, zo laat deze korte toer door de evolutie van ons brein zien, waren we eerder sociale wezens dan bewuste individuen, die door hun denken en gedrag hun persoonlijke gezondheid gericht kunnen be¨¨invloeden. Dat betekent dat veranderingen in onze sociale relaties diep in ons brein en ons ‘beneden’-lichaam veranderingen kunnen veroorzaken, waarop onze gedachten geen of weinig onmiddellijke invloed kunnen uitoefenen. Anders gezegd, het is onontkoombaar dat, net zoals dat het geval was in de evolutie van het menselijk brein zelf, de meest recente afdeling in ons individuele brein vaak een behoorlijke tijd nodig heeft voordat zij de ontreddering vanwege het verlies van een realtie of de innerlijke chaos vanwege een verliefdheid een beetje doordacht, begrepen en onder controle heeft gekregen. En even onontkoombaar is het dat we om als zelfstandige, zelfbewuste en gezonde individuen te kunnen leven afhankelijk zijn en blijven van anderen.

Of nog anders gezegd: of we het nou leuk vinden of niet, in lichamelijk en geestelijk opzicht worden we nooit van zijn leven zelfstandig.

4. Gezonde contacten

Van wezenlijk belang is niet het hebben van een partner, maar de mate van sociale steun die van hem of haar wordt ontvangen. Die steun kan ook op andere manieren worden verkregen. Japan is in dit opzicht een interessant voorbeeld. Het is een van de meest geindustrialiseerde naties in de wereld, met alle problemen die dat met zich meebrengt. Gigantische steden met een enorme druk en een gehaast levensritme, ontzaglijke milieuproblemen en een bevolking die allerlei ongezonde gewoonten praktizeert, zoals roken, drinken en veel te lang en bezeten werken. Werkweken van zes dagen zijn geen uitzondering. En toch behoren de Japanners tot de volken met de hoogste levensverwachting in de wereld. Hoe kan dat? Bepaalde onderzoekers hebben geopperd dat dit een kenmerk zou zijn van het ras waartoe Japanners behoren, een genetische kwestie dus. Maar die verklaring snijdt geen hout. Japanners die naar de Verenigde Staten emigreren en de Amerikaanse eetgewoonten en levensstijl overnemen, blijken na één generatie even kwetsbaar voor cultuurziekten als kanker en hartinfarcten als de echte Amerikanen.

Maar er is een aanzienlijke groep Japanse immigranten die ondanks hun Amerikaanse consumptiepatroon toch gezond blijven en een hoge levensverwachting houden. Wat is het verschil tussen de gezonde en de minder gezonde groep immigranten? Een onderzoek onder maar liefst 17 000 Japanners in de Verenigde Staten en in Japan zelf wijst erop dat bepaalde kenmerken van de traditionele Japanse cultuur de sleutel tot het antwoord op deze vraag vormen. Japanse immigranten die hun culturele wortels zorgvuldig bleven koesteren – dus onder elkaar Japans bleven spreken, vooral met Japanse Amerikanen omgingen en de traditionele gezins) en familieverhoudingen zoveel mogelijk in stand hielden -, bleken veel minder vaak hart- en vaatziekten en andere beschavingsziekten te krijgen. Andere factoren, zoals erfelijke kenmerken, leeftijd, geslacht, welstandsniveau en zelfs eet- en bewegingsgewoonten, bleken er weinig toe te doen. In de Japanse samenleving zijn sociale relaties en sociale steun uiterst belangrijk. Een Japanner ziet zichzelf niet zozeer als een onafhankelijk, op zichzelf staand individu, maar op de eerste plaats als deel van de groep, van de gemeenschap waartoe hij of zij behoort. Het groepslidmaatschap maakt in feite zijn identiteit uit. Een Japanner brengt vaak zijn hele leven binnen één en dezelfde groep door. In dit opzicht is er dus een aanzienlijk verschil met de westerse cultuur, waarin individualiteit en zelfstandigheid centraal staan.

We weten overigens niet precies waarom sociale steun gezondheidsbevorderend is. De huidige stand van wetenschappelijk onderzoek wijst zes positieve effecten aan.

5. Communicatief vreemdgaan

Waarom vertellen mensen hun intiemste gedachten en gevoelens aan vreemden en niet aan hun partners of vrienden? Een van de belangrijkste redenen is vermoedelijk het feit dat we, pratend tegen een vreemde, gevrijwaard zijn van verwijten of beschuldigingen. Iemand die aan een medepassagier zijn meest duistere geheimen vertelt, voelt zich veilig in de wetenschap dat hij die persoon nooit meer zal zien. Die wetenschap is bevrijdend. Wat je ook zegt in zo’n situatie, het zal nooit nadelig uitwerken op een bestaande relatie. Bovendien, als die persoon bevooroordeeld is (bijvoorbeeld overspel absoluut onaanvaardvaar vindt), heeft dat geen consequenties.

Het actief wegstoppen of verdringen van pijnlijke, boze, angstige of verdrietige gevoelens en gedacht is hard werken en kost veel energie. Op de lange duur kan dat wegstoppen de lichamelijke gezondheid ondermijnen. Net zoals andere chronische spanningen, kan het chronisch onderdrukken van gevoelens en gedachten het functioneren van ons afweersysteem, van hart en bloedvaten, en zelfs de chemische processen in onze hersenen en ons centrale zenuwstelsel be¨¨invloeden. Kortrom, een al te grote geremdheid in het uiten van gevoelens en gedachten, en in het doen van bepaalde dingen, kan het risico op ernstige en minder ernstige ziektes en stoornissen vergroten. Het kan ook de ernst van symptomen en klachten bij mensen die aan een bepaalde ziekte lijden, doen toenemen. Terwijl geremdheid en onderdrukking, althans als dat chronisch gebeurt, schadelijk kan zijn voor lichaam en geest, heeft het uiten van onze meest intieme gedachten en gevoelens zowel op de korte als op de lange termijn een gezondheidsbevorderend effect. Bekennen of opbiechten, of dat nu in woord aan de telefoon of in geschrift in een dagboek of in een brief aan een damesblad gebeurt, heeft doorgaans een spanningsverminderend effect.

Hieronder een aantal richtlijnen voor het kiezen van een vertrouweling, iemand aan wie we bepaalde ingrijpende gebeurtenissen en de daarbij behorende gevoelens in ons leven kunnen toevertrouwen. De belangrijke kenmerken onder meer dat zo’n vertrouweling:

Je intieme gedachten en gevoelens toevertrouwen aan iemand, je dus zonder risico gewoon zwak te mogen tonen, kan een keerpunt in je leven betekenen. Blijkbaar vormt zwakte een goede voedingsbodem voor kracht, net zoals mest een goede voedingsstof voor een roos is. Als je tenminste die zwakheid niet verbergt uit een (al dan niet reele) angst voor afwijzing, misbruik of represailles. Je kunt het nog simpeler zeggen: mmwie nooit zwak is, wordt nooit sterk.

6. Het belang van vriendschap

Als onderzoek één ding heeft aangetoond, dan is het wel dat de zekerste manier om iemand psychisch uit zijn evenwicht te brengen het verstoren van zijn intieme relaties is. Voor het grootste deel van ons leven hebben we zulke relaties nodig om lichamelijk en geestelijk gezond te blijven.

Kortom: het is van levensbelang dat we gedurende ons gehele leven in onze agenda tijd en energie blijven reserveren voor het perfectioneren van onze vaardigheden in het leggen en onderhouden van vriendschapsrelaties. Dat geldt ook als we ons tot doel hebben gesteld een zo zelfstandig en onafhankelijk mogelijke persoonlijkheid te ontwikkelen. Want aan één schijnbare mogelijke persoonlijkheid te ontwikkelen. Want aan één schijnbare tegenstrijdigheid zullen we tot onze dood toe niet kunnen ontkomen, namelijk: om zelfstandig te kunnen leven zijn we afhankelijk van anderen.

7. Dierlijke liefdes

‘Mensen met honden noemen ze meestal Bassie of Lassie of zoiets. Ik heb die van mij Seks genoemd. Toen ik op huwelijksreis ging, heb ik de hond meegenomen. Ik zei tegen de receptionist van het hotel dat ik een kamer wilde voor mij en mijn vrouw en een aparte kamer voor Seks. De receptionist antwoordde dat iedere kamer in het hotel voor seks was. Ik zei: "Maar u snapt het niet. Seks houdt me ’s nachts uit mijn slaap." "Nou," zei de receptionist, "mij ook."

Een paar nachten geleden nam Seks de benen. Ik heb uren naar hem lopen zoeken. Op een bepaald moment kwam ik een politieauto tegen. De agenten vroegen me: "Wat loopt u om vier uur ’s nachts hier op straat nog te zoeken?" Ik zei: "Ik loop nar Seks te zoeken." Die jongens waren toen zo aardig me uit te leggen dat er op dat uur nog hoogstens twee gelegenheden waren waar ik mijn geluk zou kunnen beproeven. Zo zie je maar weer, de politie is je beste vriend.’

De relatie mens-(huis)dier: Voor veel mensen is die relatie vaak net zo belangrijk of zelfs belangrijker dan de relatie met andere mensen. Aan de ene kant vinden we het begrijpelijk en goed dat mensen graag een huisdier willen, maar aan de andere kant vinden we het genant of aanstootgevend als dat huisdier zo’n beetje als huisgenoot, als levensgezel wordt behandeld. Pervers of niet, de werkelijkheid is dat huisdieren, vooral honden en katten, voor veel mensen en kinderen een belangrijk deel van hun leven vormen, emotioneel en sociaal. Uit onderzoeken komt dat héél duidelijk naar voren.

De voornaamste redenen voor mensen om een huisdier te houden zijn plezier, gezelschap, veiligheid en kinderen. Veel mensen geloven dat het houden van een huisdier bij kinderen een zorgende, zachtaardige houding stimuleert en hun een gevoel van verantwoordelijkheid bijbrengt. Wie heeft geleerd om goed te zijn voor een dier, is waarschijnlijk ook (eerder) goed voor andere levende wezens, zoals onder meer voor mensen, zo is de redenering. Hoewel er geen enkel wetenschappelijk bewijs voor deze stelling bestaat, zijn er voldoende aanwijzingen dat ze een kern van waarheid bevat. In sommige gevangenissen is geexperimenteerd met de mogelijkheid gedetineerden een huisdier te laten houden. Zelfs bij zeer zware jongens bleken de veranderingen in gedrag opvallend positief als ze zich eenmaal aan een dier gehect hadden. Dat komt op de eerste plaats doordat hun gevoelens van eenzaamheid erdoor verminderd worden. Maar wat zeker ook meespeelt, is dat dieren een vorm van liefde of genegenheid bieden die op geen enkele manier bedreigend is. Ten opzichte van een dier kun je teder, lief of kwetsbaar zijn zonder de angst te heoven hebben daar op een gegeven moment op ‘gepakt’ te worden of op een kwetsende wijze afgewezen te worden. ‘Dieren zijn zulke aangename vrienden – ze stellen geen vragen, ze leveren geen kritiek.’ Uit een bevolkingsonderzoek blijkt dat acht op de tien eigenaren van huisdieren onomwonden toegeven dat het dier bij tijd en wijle hun belangrijkste of intiemste kameraad is. Vooral in periodes van eenzaamheid, depressie of crisis blijkt een huisdier voor velen een belangrijke bron van troost of steun te zijn. Het aaien of knuffelen van het huisdier heeft vaak een ontspannende en stemmingsverbeterende uitwerking. Toegestane en niet afgedwongen lichamelijke aanraking tussen mensen kan leiden tot de afscheiding van endorfinen die de stemming verbeteren en pijngevoelens verminderen. Het is aannemelijk dat hetzelfde ook geldt tussen mens en dier.

Bv. Onderzoek bejaarden die in een verpleegtehuis werden verzorgd, bleken door de omgang met huisdieren meer te gaan bewegen en alerter te worden en in de omgang met medebewoners, verpleging en familie meer te gaan praten en meer initiatieven te nemen. Maar opmerkelijk is vooral de bevinding dat patienten met een huisdier een jaar na hun eerste hartinfarct er beter aan toe waren. Een verklaring zou zijn dat het aanraken van en praten tegen dieren gepaard gaat met een verlaging van de bloeddruk. Volgens onderzoeken kan dit effect ook bereikt worden zonder aanrakingen of praten bv. het kijken naar een aquarium met vissen. Wie weet heeft een mooie rustige natuurfilm niet hetzelfde effect?

Huisdieren zijn ook vaak ‘ontspannend’ omdat ze een manier kunnen zijn om je conditie wat op te vijzelen (rennen met de hond) of omdat ze een bron van vrolijkheid of humor kunnen zijn. Voor veel mensen is thuiskomen vaak aangenamer omdat er een levend wezen ongeremd zijn vreugde laat blijken. Huisdieren zijn voor veel mensen ook een middel om contacten met anderen te leggen, bijvoorbeeld op straat met andere eigenaren.

Kortom, wij mensen zijn sociale dieren en wanneer onze levenssituatie, onze problemen of onze persoonlijkheid maken dat we niet dat menselijk contact hebben dat we wensen, zijn er gelukkig nog andere dieren om bij te springen.

8. Persoonlijkheid en gedrag

Gedrag is driekwart van ons leven en daarmee onze grootste zorg.

Hoe meer we leren, des te meer we kunnen kiezen. De moderne psychologie kent een stelling die wel eens de ‘wet van de cognitieve complexiteit’ wordt genoemd (‘cognitief’ betekent zoiets als ‘denkend, informatieverwerkend’). Deze wet stelt dat de mate waarin we informatie hebben over iets of iemand, bepaalt hoe simplistisch, genuanceerd of complex ons oordeel over dat iets of die iemand is. Ook is deze mate van beschikbaarheid van informatie van belang voor het aantal keuzemogelijkheden dat we zien om met dat iets of die iemand om te gaan.

Dat geldt niet alleen voor iets of iemand in de buitenwereld, maar ook voor ‘dingen’ in onszelf. Het aantal keuzemogelijkheden dat we zien voor onze omgang met eigen gevoelens, ervaringen en gebeurtenissen en ook met ons lichaam en de problemen waarvoor dit ons stelt, is letterlijk en figuurlijk een kwestie van leren.

Gezondheid is niet alleen een kwestie van geen ziektes of klachten hebben, verstandig eten, regelmatig bewegen, regelmatig ontspannen en zeven tot acht uur slaap. De levenshouding mag niet eenzijdig gericht zijn op activiteit en produktiviteit, maar dient evenwichtig aandacht te schenken aan de levensgebieden:

Onze bekendheid met lichaam en geest:

‘Schat u eens over hoeveel lichaamscellen u beschikt?’ In werkelijkheid hebben volwassen mensen zo’n 70 biljoen lichaamscellen – herkenbaarder uitgedrukt: 70 000 miljard; in cijfers: 70 000 000 000 000! ‘Schat u eens hoeveel gram uw hersenen ongeveer wegen?’ Volwassen hersenen wegen gemiddeld tussen de 1250 (bij vrouwen) en 1375 (bij mannen) gram. ‘Schat u eens welk percentage van uw totale lichaamsenergie door uw hersenen verbruikt wordt?’ Ze eisen ongeveer 25 procent van de totale lichaamsenergie op. ‘Hoeveel liter bloed wordt er dagelijks door uw hersenen gepompt?’ Dagelijks stroomt er zo’n duizend liter bloed door hen heen.

Een hele reeks van onderzoeken, heeft echter aangetoond dat een gebrekkige kennis van ons lichaam schadelijk voor onze gezondheid is. De verklaring hiervan is het verschijnsel ‘de wet van de cognitieve complexiteit’. Hoe meer informatie we hebben over iets, hoe complexer en genuanceerder ons oordeel is. Het omgekeerde blijkt ook waar: naarmate we minder informatie over iets of iemand hebben, is onze neiging tot een simplistischer oordeel en een onzorgvuldigere manier van omgaan groter bv. wenen: Tranen zijn uitermatig nuttig, omdat ze helpen schadelijke stoffen uit ons lichaam te verwijderen. Die schadelijke stoffen zijn meestal het produkt van emotionele spanningen, zodat traanbuizen werkelijk een soort van riolering voor de ziel vormen.

9. Gezondheid en voeding

De meeste mensen beseffen niet hoeveel ze eten. Ze realiseren zich bijvoorbeeld niet dat ze tijdens hun leven alles bij elkaar genomen zo’n 80 000 maaltijden nuttigen. Dat er per jaar ongeveer een ton aan voedingsstoffen door hun maag gaat. Dat ze bij een gemiddelde levensverwachting van 76 jaar aan het einde van de rit een kleine 80 000 kilo aan voedingsstoffen hebben weggewerkt! En dat dit bijna 25 000 kilo meer is dan nodig of gezond voor hen is.

We hebben in de loop van de evolutie geleerd om alles te eten en dat heeft ons er ook doorheen geholpen. Diersoorten met een zeer gespecialiseerd dieet, bijvoorbeeld mieren of eucalyptusbladeren, bevinden zich evolutionair in een doodlopende straat waaruit vroeger of later geen ontsnapping meer mogelijk is, namelijk wanneer hun voedsel eenmaal op is. Voor een echte alleseter is het gebrek aan een bepaald soort voedsel niets anders dan een tijdelijk ongemak. Hij gaat eenvoudig iet anders proberen. De mens is de meest allesvretende of ‘omnivore’ van alle diersoorten en heeft dit soort dieetaanpassingen al tal van keren doorgemaakt.

Het grappige is dat ons dagelijkse eetpatroon nog altijd de sporen van ons eethistorie in zich draagt. Toen we nog net als de apen, hoog in de bomen hingen en fruitplukkers en bladerenrukkers waren, kauwden we zowat de hele dag door. Maar als jagers leefden we, net als alle grote vleesetende zoogdieren, op een ritme van vasten en feesten. Nu we alleseters zijn geworden, zouden we weer terug kunnen gaan naar de hele dag door ‘snacken’, maar diekeuze hebben we (althans, de meesten onder ons) niet gemaakt. We eten twee of meer keren op min of meer vaste tijdstippen van de dag. Dat is vaker dan de echte vleeseters eten, die soms maar één keer in een dag of wat eten, en minder vaak dan planteneters, die zo’n beetje de hele dag door eten. Ook de tijden waarop wij eten zijn veelzeggend. Het iskenmerkend voor de jager-vleeseter om te jagen en te eten op de schemermomenten, ’s morgens heel vroeg, nog voordat de zon op is, of in de avondschemering. De rest van de dag brengt de jager-vleeseter vooral rustend of slapend door. Vandaar ons ontbijt en onze avondmaaltijd. Maar omdat we ook planteneters zijn (geweest), hebben we nog een derde maaltijd midden op de dag en soms zelfs nog een later in de middag. Maart er is een aspect aan ons alleseterschap dat geen parallel of precedent heeft in de dierenwereld. Dat is het ‘supermarktsyndroom’. We eten steedds vaker wat anderen voor ons hebben uitgedacht, met de smaken die zij voor ons hebben uitgezocht en in de hoeveelheden die zij ons voorschrijven. Er vindt over de hele wereld een ‘McDonaldisatie’ van ons voedingsgedrag plaats. Het vlees naar de smaak van één man gaat naar de mond van iedereen.

De symptomen van het syndroom zijn duidelijk: een afnemende bereidheid om de eigen maaltijd te koken, een toenemende onwetendheid over voedselbereidingstechnieken, een steeds sterkere neiging om af te gaan op wat anderen, producenten dus, in plaats van wijzelf aan variaties bedenken, een soort van achteloze houding ten aanzien van eten en eetgedrag in het algemeen en een verlies van nieuwsgierigheid ten aanzien van voedsel.

Maar het syndroom heeft nog een ander, minstens zo riskant, symptoom. Dieren, althans dieren in hun natuurlijke leefomgeving, overeten zich nooit. Ze verorberen wat ze nodig hebben en niet meer. Maar de omnivore mens in dit tijdperk van het supermarktsyndroom doet bijna niets anders. Door de grote en snelle beschikbaarheid van voedsel eten we ook vrijwel allemaal te snel, te veel en te slecht.

VOEDEN IS VOELEN:

Op een vlucht van Amsterdam naar Chicago zit ik naast een zakenman, die me vertelt dat hij de eerste dagen na aankomst aan de overkant altijd last heeft van ‘jetlag’. Hij wordt dan ’s morgens veel te vroeg wakker. Ik vraag hem wanneer hij zijn laatste maaltijd eet en waaruit die bestaat. Hij zegt dat hij meestal laat eet, en dan voor vlees kiest. Mijn reactie is dat zo’n dieet niet erg handig is.

Er staat een nauw verband tussen hoe we ons voelen en hoe we ons voeden. Ons lichaam en met name onze hersenen vragen in speciale situaties om een speciale voedingsstrategie, willen onze stemming en ons energieniveau optimaal kunnen reageren op de eisen die aan ons lichaam worden gesteld. De stemmingstoestanden waarop voeding een invloed kan hebben, kunnen we opdelen in twee categorieen: alert/opgewonden en ontspannen/kalm. De mate waarin we ons meer het een of het ander voelen is afhankelijk van de concentratie in onze hersenen van bepaalde prikkelgeleidingsstoffen, de zogenaamde neurotransmitters. Een bepaald type neurotransmitters, de catecholaminen (waaronder adrenaline), produceert alertheid en opwinding. Ze activeren de ‘gevechtscentra’ of ‘vluchtcentra’ in onze hersenen. Al wat de concentratie van catecholaminen in de hersenen verhoogt, helpt ons om op scherp te staan. Er zijn ook neurotransmitters, waaronder vooral het zogenaamde serotonine, die juist de spanning verminderen en gevoelens van ontspanning en kalmte teweegbrengen. Al wat de concentratie van serotonine in de hersenen verhoogt, helpt ons te ontspannen en ons rustig te concentreren en – minstens zo belangrijk – onze stemming in positieve richting te beinvloeden.

Vastgesteld is nu dat we door middel van bepaalde voedingsstoffen de concentratie van ofwel catecholaminen ofwel serotonine in onze hersenen kunnen verhogen. De effecten van voeding zij niet zo groot dat we ons zomaar van heel alert tot diep ontspannen (of omgekeerd) kunnen eten, maar ze kunnen toch behoorlijk voelbaar zijn. Twee voedingsstrategieen:

  1. Wanneer we moeite hebben om ons te ontspannen of onze aandacht ergens bij te houden: eten van complexe koolhydraten (bv. aardappels; fruit - vooral gedroogd fruit, bananen, appels en peren - ;spaghetti; wortels en brood.
    => Serotonine wordt in onze hersenen gemaakt uit een stof die tryptofaan heet, een aminozuur dat vooral in eiwitrijk voedsel voorkomt. Maar gek genoeg is het eten van eiwitrijk voedsel al vis of vlees niet de aangewezen manier om tryptofaan in ons brein te krijgen. Als we namelijk vis of vlees eten, krijgen we ook andere aminozuren binnen, die met tryptofaan een concurrentieslag beginnen om wie via de hersenbloedbarriere (een soort douanepost) bij voorrang de hersenen binnen mag. Tryptofaan komt ergens achteraan in de rij, zodat we er maar weinig van binnen krijgen in ons brein wanneer we eiwitrijk eten. De beste manier om onze hersenen een snelle en ontspannende shot tryptofaan te geven is het eten van koolhydraatrijk voedsel. Koolhydraten (suikers) zetten namelijk een kettingreactie in gang die begint met een toename van insuline in de bloedstroom. Insuline zorgt ervoor dat allerlei organen (met uitzondering van de hersenen) de concurrenten van tryptofaan kunnen opnemen, zodat dit nu de weg naar de hersenen helemaal voor zich alleen heeft.
  2. Wanneer we onszelf scherp willen zetten, meer alert zijn (dus best niet eten voor het slapengaan): Eiwitten die vooral het aminozuur Tyrosine bevatten (bv. noten; bepaalde soorten kaas zoals camambert, gruyere; zuurkool, chocolade, vlees en vis).
    => Het bestaat uit het eten van voedsel dat de aanmaak van de catecholamine-geleidingsstoffen in de hersenen stimuleert. Catecholaminen worden gemaakt door enzymen die de chemische structuur veranderen van een aminozuur dat tyrosine heet.

De reactie op een lading koolhydraten of eiwitten kan individueel sterk verschillen. Bovendien moet u weten wanneer het begint te werken. De reactie op een medicament is verschillend op verschillende tijdstippen van de dag en is afhankelijk van wanneer en van wat u het laatst hebt gegeten, net zoals medicijnen.

GEHEUGEN EN VOEDING:

Er is een stof die essentieel is voor twee van de belangrijkste functies van ons brein, te weten ‘geheugen’ en ‘leren’. De naam van de stof waar het om gaat is choline. Onze hersenen bevatten miljarden zenuwcellen, neuronen genoemd, die elk bestaan uit een cellichaam en een uitloper. Die uitloper dient om signalen aan andere cellen door te geven. Als een cel ‘besluit’ om een boodschap naar een andere cel uit te zenden, stuurt hij een elektrisch signaal langs de uitloper. Komt dat signaal op het contactpunt met een andere cel aan (= de synapsverbinding), dan wordt daar een stof geproduceerd die als het goed is door een ontvangststation (een receptor) op die andere cel wordt opgepikt en vandaaruit veranderingen binnen in die cel veroorzaakt. De communicatie tussen hersencellen of neuronen is dus afhankelijk van de aanwezigheid van geleidingsstoffen. Die stoffen worden neurotransmitters genoemd. Onze hersenen zijn in zekere zin één grote fabriek waarin neurotransmitters worden gewonnen uit andere stoffen. Een van de neurotransmitters die onze hersenen zelf produceren, heet acetylcholine. Acetylcholine wordt gewonnen uit choline, dat een component is van een vet dat lecithine wordt genoemd. De geleidingsstof acetylcholine is zo belangrijk voor het functioneren van ons geheugen en van onze leerprocessen, dat als de hersencellen die het kunnen produceren verloren gaan, we de ziekte van Alzheimer ontwikkelen. We kunnen de hoeveelheid choline in onze hersenen in bepaalde mate verhogen (en daarmee ook de produktie van acetylcholine). Bijna alle choline die we in ons voedsel consumeren, komt van lecithine. Tot de rijkste voedingsbronnen van lecithine (en dus choline) behoren pinda’s, tarwekiemen, sojabonen, eieren en lever. Omdat onze hersenen zelf choline kunnen maken, hoeft de stof niet per se in onze voeding voor te komen. Maar, zo wees onderzoek uit, de choline en lecithine die we consumeren wordt goed opgenomen door hersenen die flink actief worden gehouden en relatief slecht door hersenen die inactief zijn, waar weinig mee geoefend wordt. Net als bij lichamelijke fitnesstraining lijkt ook voor onze hersenen te gelden dat het de combinatie van voeding en oefening is waar het op aankomt. Als het weer eens een van die onduidelijke middagen is waarop u zich afwezig en weinig spits voelt en toch een intellectuele (studie)prestatie te leveren hebt, doe dan het volgende: gooi eens een handjevol pinda’s op. De lecithine die daarin zit, is voldoende om de cholinevoorraad in de hersenen een goede oppepper te geven. Maar! De extra choline zal niet veel effect hebben als u niet tegelijkertijd wat breinactiverende oefeningen doet. Een ideale combinatie lijkt dus studeren en pinda’s eten – vandaar natuurlijk studentenhaver! Maar eet ze met mate, want je kunt er flink vet van worden, alsook een flinke bewustzijnsdaling krijgen.

ETEN VOOR DE EEUWIGHEID:

De vergadering in Leiden was zo lang uitgelopen dat we geen tijd meer hadden om te lunchen, wilden we op tijd zijn voor de volgende vergadering in Den Haag. Terwijl we in zijn auto daarheen op weg waren, vroeg ik mijn collega: ‘Wil je soms een boterham van mij? Ik heb er toch twee bij me.’ ‘Nou, dat sla ik niet af,’ was zijn antwoord. Ik pakte mijn tas van de achterbank, haalde het zakje met de twee boterhammen kaas eruit, gaf er hem een en nam er zelf een. Op vrijwel hetzelfde ogenblik namen we onze eerste hap. Alleen, nog voor het goed op gang gekomen was, brak hij het kauwen al af. Er volgde een korte, analytische stilte. Toen kwam het als vanuit zijn tenen: ‘Gatverdamme, wat is dat voor een troep?’

Het duurde heel even voor bij mij de munt doorviel: ‘Oh, sorry, da’s waar ook. Daar heb ik niet bij stilgestaan. Het is zoutarm brood en zoutarme kaas.’ De schok van hoe dat smaakt, is hem de hele middag bijgebleven (Waarschijnlijk zal de verbijstering van die smaak hem tot op de dag van zijn dood bijblijven). Na afloop van de Haagse vergadering was het eerste wat hij deed me meesleuren naar een broodjeszaak. Daar bestelde hij twee roesbief, waarop hij de zoutpot los liet op een manier die elke herinnering aan zijn eerdere lunchpoging moest wegbijten. Terwijl hij vol genoegen zat te eten, mompelde hij om de paar hartige happen hoofdschuddend: ‘Mozes, hoe kan iemand zulke laffe troep door zijn strot krijgen?’

Het verband tussen vitamines en veroudering: De pionier in onderzoek ervan is de gerontoloog (verouderingsonderzoeker) Roy Walford van de Universiteit van Californie in Los Angeles. Walford is 68 jaar oud, ziet eruit als 45. Walfords dagelijkse dieet bestaat uit niet meer dan 1650 calorieen, terwijl zelfs de meest gezondheidsbewuste mensen tussen de 2000 en 3000 calorieen gebruiken. De reden: zijn overtuiging dat een van de meest effectieve manieren om ons leven op een kwalitatief goede manier te verlengen, bestaat uit voedselbeperking en minder eten. Het is overigens bij hem bepaald niet alleen maar een kwestie van geloof. Zo’n vijftig jaar geleden begonnen onderzoekers te kijken naar het effect van voedselrantsoenering op levensduur en gezondheid bij dieren. Een voorbeeld. Van twee groepen heel jonge ratten kreeg de ene de gelegenheid zoveel te eten als ze maar wilden. De andere groep kreeg maar ongeveer zestig procent van wat een rat dagelijks verorbert, plus een supplement van vitaminen en mineralen. Al na betrekkelijke korte tijd bleek dat de dieren op voedselrantsoen veel gezonder waren dan de eet-zoveel-je-wilt-groep: hun vacht was glanzender, ze liepen veel minder vaak infecties op en ze waren actiever. Maar het meest verrassende was dat de ratten op rantsoen gemiddeld veel ouder werden dan normale ratten en tot op hoge leeftijd actief bleven. Dezelfde verschillen, zij het iets minder groot, werden gevonden tussen groepen eet-zoveel-je-wilt-ratten en ratten die regelmatig tot vasten werden gedwongen. Vastende ratten bleken gemiddeld bij zestig procent langer te leven. Maar de vraag die Walford vooral interesseerde was of dezelfde effecten ook zouden optreden als pas met de voedselrantsoenering begonnen werd wanneer de dieren al volwassen waren. Tegen het einde van de jaren zeventig begon hij een serie experimenten met muizen, waarvan hij een deel na een jaar- naar de mens omgerekend op een leeftijd van ongeveer 35 jaar – op rantsoen zette. En hij vond precies hetzelfde. De gerantsoeneerde muizen leefden gemiddeld zes maanden langer. Walford wilde vervolgens weten waarom dat zo was. Wat hij onder meer vond, was dat onder de normaal etende muizen kanker vier maal zo vaak voorkwam. Bij de muizen-op-rantsoen deed zich voorts het merkwaardige verschijnsel voor dat de cholesterolspiegel in het bloed niet toenam met de leeftijd, hetgeen gewoonlijk wel het geval is. Ten slotte bleek het afweersysteem tegen ziektes bij de rantsoen-muizen op hoge leeftijd veel effectiever te functioneren. Walfords experimenten werden door andere onderzoekers overgedaan met ratten en toonden precies hetzelfde aan. Helaas is het een nog onbeantwoorde vraag of zulke rantsoeneringseffecten ook bij mensen optreden.

GEZONDE LEEGTE:

‘Vanaf hier nog 45 minuten’ staat er op het bordje. Nog drie kwartier schuifelen onder de bloedhete zon op weg naar de wildwaterbaan. Achter die spannende naam gaat niet meer schuil dan hooguit twee minuten natgespat worden op een soort van plastic autoband die je zo onhandig op en neer schudt, dat je voor je rug begint te vrezen. In de entreeprijs voor het pretpark zitten alle dertig attracties inbegrepen, maar de werkelijkheid is dat je voor drie daarvan (die gelijk staan aan hoogstens enkele minuten echte pret) al een hele middag moet uittrekken.

De jongeman voor mij in de rij, een soort Billy Turf met een broek aan waarvan elke plooi er voortdurend uit wordt geperst, blijkt uitstekend te zijn voorbereid op het pretparkwerk: in zijn rechterhand houdt hij een enorme kartonnen beker met popcorn, waaruit hij regelmatig een portie neemt om die met open mond weg te kauwen. Ik kan het spul dan als sneeuwvlokken van zijn bovenkaak in de onderbak zien vallen. Bij tussenpozen spoelt hij de kauwresten weg met een luidruchtig geslurp ui de halve emmer cola die hij in zijn linkerhand heeft. Wanneer hij af en toe even pauzeert, is het omdat het koolzuur zich met een onsmakelijke knal een weg naar buiten baant. Daarbij vliegt er ook steeds iets wits mee de wereld in. Hoewel ik het schouwspel niet het meest verheffende panorama vind, begin ik er na een kwartier, waarin hij onvermoeibaar doormaalt en slokt(schrokt), noodgedwongen aan te wennen. Ik bedenkt dat hij, net als ik, waarschijnlijk vaknatie heeft en met zijn gedachten op nul en niksdoen zich nu eens lekker overgeeft aan de onbelemmerde bevrediging van de eerste levensbehoeften. Ik bedenkt ook dat zijn lichaam, in tegenstelling tot zijn geest, geen vakantie (letterlijk: ‘vacant, leegemaakt worden’) is vergund. Waarschijnlijk moet het zelfs harder werken dan anders om alle voedsel en drank die nu extra en op ongewone tijden worden ingenomen, verwerkt te krijgen. Ik begin me af te vragen of dat niet voor de meeste mensen geldt, namelijk dat vakantie niet meer is dan het tijdelijk leegmaken of niet bezetten van onze werkplek, terwijl het lichaam (of in elk geval de spijsvertering) overuren moet maken. Als ik vervolgens om me heen kijk, valt het me inderdaad op dat de meeste mensen in de rij wel iets aan het kauwen, zuigen of drinken zijn (net zoals in de cinema). Later loop ik door het park terug naar de uitgang en zie ik hetzelfde beeld: overal waar mensen iets aan het doen zijn, blijkt dat hoofdzakelijk uit consumeren te bestaan. Blijkbaar staat vakantie voor veel mensen gelijk aan niet-door-werk-onderbroken-eten-en-drinken. Toch weten we al vele eeuwen lang dat het voor zowel ons lichaam als onze geest van groot belang kan zijn om ook onze spijsvertering af en toe vakantie te geven. Maar alleen het strenge woord ‘vasten’ is voor de meesten van ons voldoende om de schrik in de benen te krijgen. We moeten er eenvoudig niet aan denken dat we jeen tijdlang, een aantal dagen of weken, het comfort of de troost van voedsel zouden moeten missen. Vasten is iets dat we associeren met geiteharen alternatievelingen. Maar iemand die een beetje normaal met de tijd meedoet, die vast vast niet! Want waarom zou je jezelf opzettelijk een genoegen ontzeggen? Als we al eens vasten, doen we dat hoogstens om wat ponden kwijt te raken, want alleen voor mooi-zijn willen we nog wel eens pijn lijden. Het gaat bij vasten in de oorspronkelijke zin van het woord om heel iets anders dan om zelfkastijding of om af te slanken. Vasten is sinds mensenheugenis een religieus ritueel geweest, omdat door voedselonthouding opvallende psychische, innerlijke veranderingen kunnen optreden. De voornaamste daarvan zijn dat vasten ertoe leidt dat onze concentratie verbetert en dat we helderder kunnen denken. Bovendien verhoogt het onze gevoeligheid voor wat er aan gevoelens en gedachten in ons omgaat. We worden ons meer bewust van onszelf. Door vasten daalt ook ons levenstempo, waardoor de stress en spanningen van alledag afnemen. We worden er in psychisch opzicht vrijer, meer ontspannen en gevoeliger door, en het vermindert onze bezetenheid met stoffelijke zaken. Maar niet alleen onze geest ontdoet zich via vasten vaak van ballast, ook ons lichaam wordt erdoor in staat gesteld zich van ballast, namelijk stofwisselingsresten te ontdoen. Dit is het zogenaamde ‘ontslakken’, waardoor mensen die vasten nogal eens een onaangename geur verspreiden. Het effect van vasten kan zijn dat bepaalde chronische klachten minder worden of zelfs verdwijnen. Hoewel e ons er meestal niet van bewust zijn, kennen we allemaal uit persoonlijke ervaring de heilzame werking van vasten. Iedere nacht, wanneer we slapen, beginnen we noodgedwongen te vasten. Als we ’s morgens wakker worden, hebben we – afhankelijk van onze slaaptijd – zes tot negen uur gevast. In het Engels heet het ontbijt daarom ook heel toepasselijk ‘breakfast’, letterlijk ‘het afbreken van het vasten’. Ook uit een andere situatie kennen de meesten van ons het vasten. Als we ziek worden, hebben we meestal pijn en verliezen we onze eetlust. Dat heeft een diepere betekenis. Het zieke lichaam heeft voor de genezeing van wonden of de bestrijding van virussen en bacterien alle afweerkracht nodig. Het kan zich dan niet meer met het verteren van voedsel bezighouden, omdat de spijsvertering zelf meer dan een derde deel van de energie verbruikt die in voedsel zit. Door de benodigde energie uit de eigen lichaamsvoorraden te halen (bijvoorbeeld uit lichaamsvet), kan ons lichaam ziekten veel effectiever te lijf gaan. Wat gebeurt er nu precies wanneer we vasten? Op het lichamelijke vlak zijn er drie verschijnselen waar te nemen wanneer we geen vast voedsel, maar alleen vocht tot ons nemen:

  1. Na een aantal uren daalt de bloedsuikerspiegel en melden de hersenen ‘opgelet: voedsel aanvullen’. Door dit signaal krijgen we honger. Ons hongergevoel wordt versterkt wanneer we eten zien of ruiken of aan eten denken.
  2. De bewegingen van de ingewanden en de afscheiding van maagsappen en speeksel zorgen er verder voor dat we steeds driftiger naar voedsel gaan zoeken. Dit kan zo ver gaan, dat we door ons verlangen naar voedsel gespannen raken, duizelig worden en ons zwak gaan voelen.
  3. Door het overwinnen van het verlangen naar voedsel, neemt wonderlijk genoeg ons hongergevoel af en verdwijnt het ten slotte volledig. De maag stopt de afscheiding van maagsappen zodra er langere tijd geen vast voedsel meer hoeft te worden getransporteerd; ook de darmbewegingen houden op. Ons lichaam wacht niet langer meer op de aanvoer van voedse: geen maagknorren en voedselverlangen meer. Het lichaam is nu overgeschakeld op innerlijke reserves. Dit is het moment waarop veel mensen een soort van innerlijke bevrijding ervaren.

Deze laatste fase luidt een bevrijding van het eten zelf in, van het inkopen doen, eten klaarmaken, borden en pannen afwassen, en bevrijdt ons met name van onze gevoelens van afhankelijkheid. Opeens merk je dat de dingen waarvan je dacht dat je er geen dag, laat staan dagen, buiten kon, helemaal geen noodzaak zijn. Dan merk je ook dat je je goed of zelfs gelukkig kunt voelen zonder elke dag koffie, cola, vlees, musli, twlaalf boterhammen, gebak, chocola of alcohol te nuttigen.

Door vasten ontdek je dat je altijd een soort slaaf van je voedingsgewoonten bent geweest en dat vaak ontzettend veel van je aandacht en tijd in het denken aan eten is gaan zitten. Veel mensen merken zelfs voor de eerste keer dat ze hun dag altijd onbewust hebben ingedeeld naar de consumptiemomenten: om negen uur zijn ze al in gedachten bezig met de koffie van tien uur, om elf uur gaat de aandacht naar de lunch van twaalf uur, om twee uur naar de thee van drie uur, enzovoort.

Vasten betekent dat je je ontdoet van je bezetenheid met voedsel, met consumeren. Het betekent dat je je lichaam en geest leegmaakt, om vervolgens op een minder dwangmatige en gezondere manier te gaan leven. En laten we eerlijk zijn: een betere afloop dan dat kan een vakantie niet hebben.

10. Persoonlijkheid en gedrag

De vecht- of vluchtreactie (VVR) is een complex geheel van reacties dat onder controle staat van een klein hersencentrum: de hypothalamus. Geconfronteerd met een bedreiging – een reele lichamelijke, emotionele, sociale of een ingebeelde bedreiging – zorgt de hypothalamus ervoor dat het sympatische zenuwstelsel een serie stresshormonen, waaronder adrelanine, het lichaam in stuurt. Wanneer deze hormonen snel worden rondgepompt, zorgen deze stoffen ervoor dat ons lichaam in een toestand van opwinding raakt. Wat er dan onder meer gebeurt, is dat:

Onderzoekers hebben recentelijk de gevolgen op de lnage termijn van deze kenmerken van de VVR onderzocht en vastgesteld dat ze tot blijvende, schadelijke veranderingen in ons lichaam kunnen leiden. De VVR is nuttig en in noodsituaties onmisbaar. Maar veel kenmerken van het moderne leven roepen deze reactie ook op (denk aan het voorbeeld van de vliegangst in de boxtekst, maar denk ook aan televisieuitzendingen met oorlogsbeelden, of in een file terechtkomen wanneer we haast hebben), waarin zowel vechten als vluchten onzinnig, onmogelijk of gewoon schadelijk is. Kortom, we moeten methoden verzinnen om de schadelijke effecten van dit ‘primitieve’ reactiepatroon te verminderen of te voorkomen en daarmee de negatieve gevolgen van hedendaagse stress voor onze gezondheid en ons welbevinden neutraliseren. Een van de belangrijkste en meest effectieve manieren om dat te doen is wat Herbert Benson heeft omschreven als: de relaxatie-reactie (RR).

Wat is die relaxatie-reactie precies? Dat is eigenlijk het beste samen te vatten in een uitdrukking: ‘laten gaan’.

Lichamelijk betekent het dat we onze lichaamsspieren ontdoen van de gebruikelijke, onbewuste spanning die we erop zetten. Door de RR ademen we langzamer en regelmatiger, en laten we de spanning met iedere uitademing ons lichaam verlaten. Emotioneel betekent het het cultiveren van een houding van grotere innerlijke gelijkgestemdheid of innerlijk evenwicht. Mentaal betekent het dat we beter in staat zijn om verwarrende en zorgwekkende gedachten, ons gepieker, op een afstand te bekijken. Omdat we er dus afstand van kunnen nemen, kunnen we ze laten gaan.

De relaxatie-reactie kan met behulp van verschillende technieken worden aangeleerd en beoefend. De voornaamste daarvan zijn:

Al deze technieken hebben twee wezenlijke bestanddelen gemeen: het eerste is herhaling, of dat nu herhaling is van een woord, klank, formule, gebed, beeld of lichaamsactiviteit. Het tweede is op een passieve manier afstand nemen of het negeren van alledaagse gedachten die tijdens de relaxatie-reactie opkomen.

11. Ademhalings- en ontspanningstechnieken

Er zijn twee manieren van ademhalen:

Normaal gesproken is onze ademhaling een combinatie van die twee. Meestal is het zo dat ons gevoel van ontspanning en onze gezondheid profiteren van een toename van de buikademhaling.

Hoewel verrassend eenvoudig en subtiel, is buikademhaling een belangrijke manier om bepaalde angsten en spanningen, vooral die welke te maken hebben met door stress veroorzaakte lichamelijke klachten, te verminderen. Het is om die reden dat al vele duizenden jaren lang met name oosterse meditatie-scholen grote nadruk leggen op buikademhaling als een manier om lichaam en geest in evenwicht te brengen.

De concentratie op onze ademhaling is vaak al een belangrijke methode om spanning te verminderen en de relaxatie-reactie op te wekken.

Denk eens aan wat er gebeurt als u intense emoties ervaart, zoals boosheid, angst of verdriet. Soms zal het dan gebeuren dat u merkt dat u naar adem snakt of gewoon niet genoeg adem binnen kunt krijgen. Sterke gevoelens hebben de neiging om de buikademhaling te ontregelen en de ondiepere borst- of kopademhaling uit te lokken. Door bewust naar buikademhaling over te gaan op dat soort momenten, kunt u de heftigheid van uw emotionele reactie verminderen en een bepaalde situatie meer gericht of effectief hanteren. Probeer ook eens het oude advies: ‘Haal eens een paar keer diep adem voordat je boos wordt’. Soms zult u merken dat u door alleen dat te doen, niet of minder boos wordt.

Ademhaling kan ook helpen bij het hanteren van pijn (om de pijn op de achtergrond te doen geraken), denk aan de ademhalingstechnieken gebruikt bij bevallingen. Via de ademhaling kunt u werkelijk leren om pijn los te koppelen van uw emotionele reacties, van de spanningen en de angsten die de pijn vaak erger maken.

Een manier om je te helpen tijdens het buikademen is door je hand onder je navel te leggen, zo voel je je buik op en neergaan.

Voorbeeld ademhalingsoefening:

Begin door uw neus in te ademen, terwijl u op de volgende manier in uzelf telt: eenduizend en een, eenduizend en twee, eenduizend en drie. Zet daarbij uw buik en middenrif uit. Houd uw adem even vast en tel opnieuw: 1001, 1002, 1003. Open nu uw mond, adem door uw mond uit en tel daarbij weer, 1001, 1002, 1003. Houd uw mond open en tel door, zonder verder te ademen: 1001, 1002, 1003. Nu uw mond sluiten en weer door uw neus inademen, neusvleugels uitzetten en zorgen dat u uw buik ter hoogte van uw navel uitdrukt en tel weer: 1001, 1002, 1003. De lucht vasthouden: 1001, 1002, 1003.Nu uw mond openen en uitademend tellen: 1001, 1002, 1003. Met geopende mond rustig ontspannen blijven zitten, niet ademen, en weer: 1001, 1002, 1003. Enzovoorts.

Hersenadem

Adem door uw neus – in, uit, in, uit. Houd een spiegel voor uw neusgaten. U ziet dan de condensvlekken uit de twee neusgaten verschillend in grootte zijn. Merkwaardig, is het niet? We zien met beide ogen, horen door beide oren, maar we ademen voornamelijk door een van beide neusgaten. Dit blijft gemiddeld tussen de een en drie uur overheersen en daarna neemt het andere neusgat de leiding over. De yogi’s uit het oude India waren vermoedelijk de eersten die dit subtiele ritme ontdekten. In het Westen werd er pas tegen het einde van de vorige eeuw voor het eerst over geschreven. Kort geleden is de neuscyclus ontdekt als onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. Onderzoekers onderzochten op advies van de bekende yogi Bhajan het verband tussen de neuscyclus en de wisseling in activiteit van de hersenhelften. En wat blijkt? De neus is inderdaad een soort van barometer voor onze hersenen. Praktisch gezien kunnen we op deze manier onze hersenen stimuleren logisch of realistisch te denken of juist meer intuitief bezig te zijn.

Beide hersenhelften hebben namelijk verschillende kwaliteiten. De linkerhelft is vooral goed in rechttoe, rechtaan zaken als taal en rekenen. De rechterkant is vooral goed in kunstzinnige zaken. Dit betekent dat u beter uw belastingsformulier in kunt vullen in de uurtjes dat uw linkerhelft dominant is en dat u meer van een kunstexpositie geniet wanneer uw rechterkant ‘aan’ staat. Met de spiegeltest kunt u op elk moment vaststellen welke hersenhelft overheerst. Maar denk eraan dat als u rechter neusgat actiever is, uw linker hersenhelft aan het werk is, en omgekeerd. Maar minstens zo interessant als dit is de wetenschap dat u de passieve hersenhelft kunt activeren door uw neus te dwingen van gat te veranderen. Door ons ademhalingspatroon kunnen we onze stemming en houding beinvloeden. Een voorbeeld. We weten dat na ongeveer twee uur werken onze prestaties hollend achteruitgaan. De neus heeft gewisseld. Door ademhalingsoefeningen kunt u de juiste hersenhelft activeren en weer zo fris als een hoentje aan de gang gaan. Lang geleden bepleitten de yogi’s al deze geforceerde neusgatwissel. Zij stelden vast dat we gemakkelijker in een diepe slaap vallen door ademhaling via linker neusgat, geholpen door het liggen op onze rechterzij. Eetlust en spijtvertering worden volgens hen beter geactiveerd wanneer het rechter neusgat dominant is. En de yogi’s beweerden ook nog dat seks het meest bevredigend is wanneer de man door het rechter en de vrouw door het linker neusgat ademt. Eerlijk gezegd is er nog geen wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van deze methoden. Het enige wat we ervan weten is dat yogi’s ze al vele duizenden jaren gebruiken. Daarom is het misschien toch de moeite van het proberen waard om van gat te wisselen wanneer het leven u af en toe de neus uit komt.

Progressieve relaxatie-oefening

Een andere belangrijke methode om de relaxatie-reactie op te roepen, is de zogenaamde progressieve (= steeds meer spieren omvattende) relaxatie-techniek. Als we erin slagen de spanning in onze spieren chornisch laag of lager te houden in plaats van chronisch hoog, dan verandert zij niet alleen in de spieren zelf, maar in de gehele huishouding van ons lichaam. Dus kunnen er ook in onze geest belangrijke veranderingen optreden waardoor we ons totaal beter gaan voelen. Het is wel van belang te bedenken dat deze progressieve relaxatie-techniek, net als alle andere RR-technieken, alleen dan een goed en blijvend effect heeft als zij regelmatig wordt toegepast. Regelmatig wil zeggen: in ieder geval eenmaal per dag en als het engszins kan zelfs tweemaal per dag. En niet alleen op die dagen dat u zich gespannen of opgewonden voelt, maar ook op de dagen dat u al rustig, kalm of relaxed bent. Juist op die dagen kunt u lichaam en geest zo volledig mogelijk helpen bij te tanken.

De onderstaande ontspanningsinstructie duurt gewoonlijk ongeveer 10 min. Doe het nooit haastig. De meeste mensen gaan zich na een aantal keren oefenen opmerkelijk beter ontspannen dan ze tot dan toe ooit gedaan hebben. U zult merken dat hoe vaker u het doet, hoe sneller, vaak slechts in een paar minuten, u een toestand van diepe ontspanning bereikt. Het is overigens van belang de oefening met name dan te doen als u uw lichaam niet met pepstoffen hebt gevuld (koffie, alcohol, …). Het kan heel nuttig zijn de oefening te doen vlak voordat u naar bed gaat, maar zorg er wel voor dat dat niet het enige tijdstip van de dag is waarop u de oefening doet.

Stap 1:

Ga zitten of liggen in een rustige, donkere kamer. Als u gaat zitten, leg dan uw handen op uw dijbenen, je voeten naast elkaar. Als u gaat liggen, leg uw handen naast het lichaam met de handpalmen naar beneden, je benen iets uit elkaar, zodat je voeten wat naar buiten vallen.

Stap 2:

Sluit je ogen. Doe buikademhaling, heel langzaam en diep inademen, je adem ongeveer 10 sec. vasthouden, adem dan langzaam uit en ontspan je. Verbeeld je dat de spanning langzaam uw lichaam verlaat terwijl u uitademt. Herhaal dit 6 keer en pauzeer dan ongeveer twintig seconden, waarin u weer gewoon gaat ademhalen.

Stap 3:

Span nu alle spieren in uw lichaam tien seconden lang, laat ze dan los, ontspan ze en let op de ontspanning die optreedt. Let op het verschil in uw spieren wanneer ze gespannen zijn en wanneer ze ontspannen zijn. Dit is de zogenaamde spanningsafvloeiingsmethode. Herhaal dit drie keer en laat uw geest ondertussen de vrije loop. Laat uw gedachten komen en gaan precies zoals ze dat willen. Concentreer u nergens op. Hou alleen het beeld van uzelf vast waarin u zich meer en meer ontspant. Zeg tegen uzelf als u geluiden hoort van buiten, dat ze u niet storen.

Stap 4:

Stel u nu zo levendig mogelijk voor dat een warm, plezierig gevoel bij uw tenen uw lichaam binnenkomt. Voel hoe deze warmte door uw voeten, door de botten, spieren en pezen van uw voeten steeds verder binnendringt. Straks zal zij via uw enkels en uw onderbenen verder uw lichaam binnendringen tot zij uiteindelijk uw hoofd bereikt, uw gezichtsspieren, uw ogen, mond en uw hersenen. Stel u voor dat het gevoel diep, diep in uw voeten doordringt, en dan via uw enkels in uw onderbenen. Blijf tegen uzelf herhalen: ‘ontspannen, laten gaan’.

Denk eraan, er is niets anders om aan te denken dan aan uw ontspanning.

Laat het warme gevoel via uw onderbuik en uw maag en de onderkant van uw rug en ruggewervels, verder omhooggaan. Voel hoe de spieren daar zich dieper en dieper ontspannen. Voel hoe de spanning geleidelijk uw lichaam meer en meer verlaat. Stel u voor hoe uw ingewanden zich ontspannen (lever, nieren, maag-darmkanaal). Vervolgens gaat het gevoel verder naar boven, naar uw borstkas (ook je hart en longen) en bovenkant rug, uw nek en schouders. Laat het plezierige gevoel van ontspanning van uw bovenarmen naar beneden gaan, tot je onderarmen en tot in je vingertoppen. Vervolgens gaat het gevoel verder naar boven, door uw keel en mond, uw tong. Voel hoe uw kaken zich ontspannen, zodanig dat uw mond iets geopend is, uw lippen raken elkaar niet meer. ‘Laat gaan, ontspan’. Nu kruipt het gevoel in de spieren van uw gezicht. Ontspannine rondum uw lippen, kin, wangen en neus, oogleden, oogbollen en oogspieren en wenkbrauwen. Dan uw voorhoofd, kruin en achterkant hoofd. En ten slotte dringt het warme, plezierige gevoel diep in uw hersenen naar binnen. Er is een kalm, ontspannend gevoel van vrede binnen in u, er is niets om over te denken. Uw geest is kalm en rustig.

Stap 6:

Tel nu heel langzaam in uzelf van één tot tien en verbeeld dat uw spieren zich nog meer ontspannen naargelang je dichter bij 10 komt.

Geniet van het lappenpopgevoel en blijf een minuut of tien in dit gevoel hangen.

Stap 7:

Voordat u met de oefening ophoudt en weer in beweging komt, moet u uzelf in een toestand van alertheid en frisheid terugbrengen. Doe dat als volgt: begin langzaam tot twintig te tellen, zeg tegen uzelf dat wanneer u bij twintig bent, uw ogen open zullen gaan en dat u dan weer heel alert en fris bent. Maar alle delen van uw lichaam blijven ontspannen aanvoelen en uw geest blijft kalm en rustig.

Langzaam en aandachtig

Als je bovenstaande technieken geregeld blijft toepassen, dan zult u na enige tijd opmerken dat u allerlei dingen langzamer gaat doen dan u ze vroeger deed. Maar die ‘verlangzaming’ van uw leefstijl hoeft absoluut niet gepaard te gaan met minder werk verzetten of met een afname van de kwaliteit van wat u presteert of ervaart. Het tegendeel is eerder het geval. Bazuin ook niet rond op het werk dat je de dingen langzamer wilt gaan doen, want dat wordt door anderen maar raar, zo niet onwenselijk gevonden. Langzame mensen worden in onze cultuur niet erg gewaardeerd. Snelheid van begrip en van handelen daarentegen, zijn twee van de meest positief gewaardeerde eigenschappen en worden vaak beschouwd als bewijzen van meer dan gemiddelde intelligentie. Ten onrechte. Iemand die veel tijd nodig heeft om dingen in zich op te nemen en te leren, houdt beter vast. Eén van de meest kenmerkende eigenschappen van deze eeuw is dat we voor veel dingen niet een passende hoeveelheid tijd nemen, dat we ze niet langzaam genoeg doen. We staan ’s morgens te snel op, rijden te snel naar ons werk, we eten te snel, drinken te snel, lezen te snel, denken te snel, kortom, we leven te snel. Ons excuus is: ‘Er is ook altijd zoveel te doen’ of ‘De wereld verandert ook zo snel.’

Er zou een verband bestaan tussen de snelheid waarmee we dingen doen en de beleving en kwaliteit ervan. Hoe sneller we dingen doen, hoe meer automatisch , onnadenkend of onopmerkzaam we ze doen en hoe minder we eraan beleven en hoe minder rijk onze ervaring.

Een manier om spanningsreacties te verminderen is bv. door het langzaam en aandachtig uitvoeren van een eenvoudige dagelijkse activiteit bv. het eten van een appel, douchen, afwassen. Doe die activiteit met aandacht en let tussendoor steeds even op uw ademhaling. Ervaar ieder moment zo volledig mogelijk. Dit noemt ‘mindful omgaan met de dingen’. Sta je in een lange rij of loop je een kamer binnen waar al een heleboel mensen zitten, let dan op uw buikademhaling, leg desnoods uw hand op buik (net onder uw navel), zodat je het voelt, het maakt je rustig.

Wie slim is, is langzaam.

12. Grenzeloze verbeelding

Als we psychologisch zo in elkaar zitten dat we zoveel mogelijk proberen te leven binnen de innerlijke normen of grenzen die we in onze geest getrokken hebben, gaan we ons vreemd, onwennig of onveilig voelen wanneer iemand ons uitnodigt of dwingt om buiten die grenzen te gaan. Zelfs als dat voordeliger of gezonder voor ons zou zijn.

Als je in je hoofd eenmaal de video kunt afspelen waarop je zelf als zeventigjarige kilometers jogt, neemt de kans dat je dat in werkelijkheid gaat kunnen en gaat doen sterk toe. Omgekeerd geldt dat zolang je je iets gewoon niet kunt of wilt voorstellen – ‘Ik zie mezelf niet met mijn ouwe lijf langs de weg hollen, de anderen lachen zich dood!’ -, het onwaarschijnlijk is dat je het kunt of doet.

De moraal: alleen door in onze verbeelding te ver te gaan, ontdekken we hoe ver we kunnen en (soms) moetetn gaan.

13. Genezende beelden

Wij kunnen met behulp van onze verbeelding vaak toch grote invloed uitoefenen op hoe we ons lichamelijk en geestelijk voelen. De verklaring daarvoor is dat beelden of fantasieen in onze hersenen tot de afscheiding van chemische stoffen, hersenhormonen, kunnen leiden, die vervolgens in onze bloedbaan terechtkomen en zo de toestand van ons hele lichaam kunnen beinvloeden. Dat lukt overigens het best met beelden waarmee we al een bepaalde ervaring hebben of die sterk lijken op beelden die al in ons geheugen opgeslagen liggen.

14. Het belang van flexibele aandacht

‘Een beetje kritiek maakt me kwaad en een beetje afwijzing maakt me gedeprimeerd. Een beetje lof verbetert mijn stemming en een klein succes stimuleert me. Er is maar weinig voor nodig om me op te beuren of neer te drukken. Vaak ben ik als een bootje op de oceaan, volledig overgeleverd aan de genade van de golven. Al de tijd en energie die ik besteed aan het behouden van een soort evenwicht en het voorkomen dat ik omsla en verdrink, toont aan dat mijn leven vooral een gevecht om overleven is: niet een heilige strijd, maar een angstig gevecht dat het gevolg is van het foute denkbeeld dat het de wereld is die mij bepaalt.’

Een ernstig zieke man had allerlei dokters en medicijnen geprobeerd, maar niets hielp. Ten einde raad besloot hij naar een hypnotiseur te gaan. Deze gaf hem het advies ten minste tien minuten per dag, en verder zo vaak hij eraan dacht, het volgende tegen zichzelf te zeggen: ‘Ik ben niet ziek, ik ben gezond.’ Na een week begon de man zich al beter te voelen en na een paar maanden was hij weer helemaal de oude. Omdat zijn seksuele belangstelling echter op een laag pitje bleef en zijn vrouw zich daarvoor gefrustreerd voelde, zei hij tegen haar: ‘Zal ik nog eens naar die man gaan?’ Toen hij van het tweede bezoek terugkwam, wilde zijn vrouw weten wat de hypnotiseur deze keer gezegd had. Maar de man hield zijn mond stijf dicht. In de volgende weken en maanden verbeterde de seksuele relatie aanmerkelijk. Op een zondagmorgen, toen de man op het toilet de instructie van de hypnotiseur zat te herhalen, kon de vrouw haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Op haar tenen sloop ze naar het toilet en legde haar oor tegen de deur te luisteren. Tot haar verbazing hoorde ze haar man steeds zachtjes zeggen: ‘Ze is mijn vrouw niet, ze is mijn vrouw niet…’

Suppressie is een psychologische strategie die erop neerkomt dat we bewust de beslissing nemen om op sommige momenten juist wel en op andere momenten juist geen aandacht te besteden aan bepaalde gevoelens of bepaalde problemen die we hebben. Partners die besluiten om een paar uur per week uitvoerig met elkaar te praten over hun intieme gevoelens, frustraties of lichamelijke klachten en tegelijkertijd ook besluiten om dat op andere momenten juist niet te doen (in plaats daarvan bijvoorbeeld iets oppervlakkigers, maar ontspannenders te doen) maken gebruik van suppressie. Een patient die op bepaalde momenten uitvoerig aandacht besteedt aan zijn of haar ziekte en de problemen die deze met zich meebrengt en op andere momenten zich op heel andere zaken richt (aandacht naar buiten verlegt), maakt eveneens gebruik van suppressie.

Tegenover suppressie staat aan de ene kant repressie, dat wil zeggen gewoon ontkennen of verdringen dat bepaalde gevoelens of problemen bestaan. Aan de andere kant staat depressie, dat wil zeggen zodanig gebukt gaan onder bepaalde problemen of gevoelens dat je eigenlijk de hele dag aan niets anders meer kunt denken. Eenvoudig gezegd: te veel aandacht (depressie) of te weinig aandacht (repressie) voor gevoelens of problemen is ongezond, zowel voor onszelf als voor onze relaties met anderen. De toverformule is flexibiliteit van aandacht (suppressie), af en toe intensief aandacht geven en op andere momenten besluiten het gewoon eens een tijdje te laten rusten.

15. De noodzaak van nederigheid

Hoe spelen we het klaar om ons goed te voelen terwijl we toch ons hele leven ploeteren en vechten, winnen en verliezen? In onze samenleving zijn mensen er niet simpelweg op uit om zo snel mogelijk hun behoeften te bevredigen en spanningen kwijt te raken, om vervolgens in een toestand van eeuwige medidatie, van nirwana, weg te zinken. Wij zijn meestal ook niet tevreden met wat we al weten en kunnen. We willen actie, uitdaging en zelfontplooiing: gelegenheden om onze capaciteiten en onze doelmatigheid uit te testen.

Of we nu jong of oud zijn, we willen uitgedaagd, uitgeprobeerd worden. Een van de grappigste ervaringen voor veel ouders is het als hun kind van nauwelijks anderhalf jaar oud luidop eist: ‘Ikke doen, ikke zelf doen!’ Uitdaging en zelfstandig kunnen functioneren zijn ook wezenlijk voor bevrediging in het werk dat iemand doet, zo blijkt uit honderden onderzoeken. Bij ouderen mensen zijn uitdagingen en zelfstandigheid (zelf kunnen regelen) noodzakelijk voor hun welbevinden en zelfs voor hun overleven. Oudere mannen en vrouwen in verzorgingstehuizen die controle hadden over op het eerste gezicht onbelangrijke dingen als zelf kunnen beslissen wat je eet, hoe je je kamer inricht en wanneer je de telefoon gebruikt, waren tevredener en gelukkiger dan degenen die deze keuze niet hadden. En niet alleen dat: ze leefden ook langer dan andere verzorgingstehuisbewoners.

Veel (hoewel nog altijd veel te weinig) mensen vinden ontplooiingsmogelijkheden en uitdagingen op hun werkplek. Degenen die dat niet kunnen, willen op andere manieren uitgedaagd worden, iets presteren. Daarvoor kunnen ze de meest verschillende dingen uitkiezen: een vermageringsdieet, een boot bouwen, een duif piano leren spelen, computerspelletjes perfect beheersen, brandkasten kraken, wereldkampioen paalzitten worden.

Als we aan iets werken dat het grootste deel van ons prestatievermogen, maar niet alles vergt, blijft er een zekere reserve over voor heel bijzondere problemen. Als we langere tijd boven dit niveau uit gaan, hebben we geen buffer meer over voor als er extra problemen ontstaan (en die ontstaan dan natuurlijk altijd) en komen we onder hoge en ongezonde stress te staan. Dat is precies het probleem van mensen die voortdurend hun hele agenda vol met activiteiten plannen – zoals veel partners die beiden en werken en kinderen op te voeden hebben. Er hoeft dan maar iets extra’s bij te komen en ze ‘gaan over de rooie’. Gezonder is het als niet meer dan ongeveer 80 procent van de totale ‘wakkere’ tijd volgepland is en er een tijdsbuffer van 20 procent overblijft.

Aan de andere kant is het zo, dat als we ver onder dit niveau blijven – er wordt veel te weinig van ons gevraagd -, we ons niet gestimuleerd voelen en we ons gaan vervelen en ons nutteloos gaan voelen. Het is daarom goed dat we meestal proberen de zaken zo in te richten, dat we noch aan onze uiterste prestatiegrens komen, noch ver daaronder blijven. Het voortdurend zoeken naar de juiste verhouding tussen prestatie en prestatievermogen is een van de belangrijkste en boeiendste aspecten van menselijk gedrag.

We zijn dus voortdurend bezig om onze doelen in het leven opnieuw vast te stellen en dat doen we op basis van wat we als succes of mislukking beschouwen. Wanneer het ons lukt een bepaald doel te bereiken, vervangen we het door een volgend doel dat ons meer uitdaagt; als we mislukken, stellen we onze doelen (vaak) naar beneden bij. Dit voortdurende aanpassingsproces – ‘de omgang met de prestatiekloof’ – is een centraal gegeven in het leven van volwassenen en een sleutel voor het behoud van ons zelfrespect en welzijn.

16. De onvermijdelijkheid van teleurstelling

Lusteloos zit een zoon bij zijn bejaarde vader in de kamer. De vader kijkt zijn zoon bezorgd aan en zegt na enige tijd: ‘Mijn jongen, wat is er toch met je? Stort je hart eens uit, ik ben je vader! Je kunt mij alles vertellen.’ Rusteloos gaan de ogen van de jongeman door de kamer en dan zegt hij: ‘Vader, ik moet je wat vertellen. Ik hou het zo niet langer uit. Ik wil leven, gelukkig zijn, leven, leven! Ik wil geld, ik wil zuipen, ik wil vrouwen! Ik ga weg!’ Terwijl hij opspringt, voegt hij er dreigend aan toe: ‘En hou me niet tegen, vader!’ Waarop de vader langzaam opstaat, zijn jas pakt en zegt: ‘Jou tegenhouden, jongen? Ben je mesjogge! Ik ga met je mee!’

De ietwat deprimerende les die het leven voor ons in petto heeft, is dat er geen succesformule voor geluk bestaat. Zolang we jong zijn, geloven we vaak dat alles anders, beter wordt als we maar eenmaal…! En als we oud zijn, geloven we vaak dat alles beter wordt als we nog eenmaal…! Maar heel vaak blijkt de gelukbrengende werking van een nieuwe ervaring, een nieuwe relatie, nieuw werk, een nieuwe mogelijkheid of een nieuw bezit een verontrustende korte levensduur te hebben.

De Amerikaanse tv-psychologe Joyce Brothers vroeg eens aan een groot aantal van haar landgenoten of ze gelukkiger zouden worden als ze plotseling financieel de wind in de zeilen zouden krijgen, bijvoorbeeld 25 procent meer zouden gaan verdienen of de hoofdprijs in de lotto zouden winnen. Een overweldigende meerderheid antwoordde daar bevestigend op. Dat lijkt op het eerste gezicht ook heel logisch, maar onderzoek laat zien dat daar in werkelijkheid weinig van klopt. Amerikanen die een prijs van een miljoen dollar of meer in een loterij gewonnen hadden, werd gevraagd naar de mate waarin dat fortuin hun levensgeluk had beinvloed. Hun antwoorden werden vergeleken met die van een groep in leeftijd en opleiding vergelijkbare mensen wie geen loterijgeluk beschoren was geweest. Wat bleek? De lottowinnaars voelden zich na hun grote slag niet gelukkiger dan daarvoor (behalve dan in de eerste paar dagen na de bekendmaking). Ook verwachtten ze niet zich in de toekomst gelukkiger te zullen gaan voelen dan ze nu deden. Maar het meest verrassende was wel dat de winnaars zich niet gelukkiger bleken te voelen dan degenen die niet zo fortuinlijk waren geweest.

Je vraagt je af hoe dit nu kan: de halve wereld jaagt de hele godganse dag achter het grote geld aan en dan zou nu opeens blijken dat het allemaal niet veel uitmaakt. Maar dat kan heel goed. Trouwens, we wisten allang uit onderzoek naar het verband tussen de hoogte van levensstandaard of inkomen en levensgeluk dat zo’n verband er niet of nauwelijks is. Aangetoond is dat voor mensen die redelijk in hun basisbehoeften kunnen voorzien (onderdak, voedsel, verwarming) een toename in koopkracht, ook als die forst is, geen invloed meer heeft op de mate van ervaren levensgeluk. Wat de vakbonden of het ambtenarenoverleg voor ons uit het vuur slepen, heeft dus in het algemeen psychologisch weinig om het lijf. De verklaring voor het feit moeten we zoeken in een psychologische theorie die al vele tientallen jaren oud is, maar die nog altijd kaarsrecht overeind staat. Die theorie wordt de ‘adaptatieniveautheorie’ (‘adaptie’ betekent ‘aanpassing’) genoemd en is ontwikkeld door de Amerikaanse psycholoog Harry Helson. Kern van de theorie is dat de invloed die een bepaalde gebeurtenis op ons heeft, sterk afhangt van de mate waarin die gebeurtenis afwijkt van wat we verwacht hadden. Als wat in werkelijkheid gebeurt gewoon overeenkomt met onze verwachting (of ons adaptatieniveau), heeft die gebeurtenis emotioneel niet of nauwelijks enig effect op ons.

Een eenvoudig experimant dat de juistheid van de theorie aantoont, kunt u zelf in de keuken uitvoeren. U houdt een paar minuten uw beide handen in een kom met water met een temperatuur van 35 graden Celsius. Aanvankelijk voelt het water warm aan, maar na enige tijd voelt u niets meer. Uw handen zijn zogezegd ‘aangepast’. Als u vervolgens uw linkerhand in een kom met water van een temperatuur van 30 graden steekt en uw rechterhand in een (andere) kom met water van opnieuw 35 graden, voelt u links als koud terwijl u rechts niets bijzonders voelt. Dit verschil in gevoel toont duidelijk aan dat hoe we iets ervaren afhangt van wat we op grond van vroegere ervaring verwachten of gewoon zijn. Verandert onze verwachting, dan verandert ook de mate waarin we iets als pijnlijk of plezierig ervaren. Komt u zelf uit een gezin waar iedereen op zijn minst universiteit heeft gedaan en uw eerstgeborene blijkt niet meer dan BSO aan te kunnen, dan zult u waarschijnlijk teleurgesteld zijn. Maar als vervolgens uw tweede kind niet meer dan een TSO-advies krijgt, gaat u BSO toch nog niet zo ‘slecht’ vinden.

Wat betekent de adaptatieniveautheorie nu voor degenen onder ons die op jacht zijn naar het grote levensgeluk? Helaas voorspelt de theorie dat geluk meestal een tamelijk kortstondig leven beschoren is. De reden daarvan is dat we ons vaak alleen maar heel gelukkig zullen voelen als ons dingen overkomen die onze verwachting (of ons adaptatieniveau) duidelijk overtreffen. Je vandaag heel gelukkig voelen lukt vaak beter als je je gisteren heel ongelukkig voelde, als je ervaring gisteren zodanig beroerd en ongelukkig waren dat je weinig meer van het leven verwachtte.

Problemen beginnen te ontstaan als in ons persoonlijk en sociaal leven en op ons werk alles in een bepaalde periode op rolletjes loopt. Natuurlijk genieten we dan wel van ons gunstige gesternte en onze successen, maar ondertussen kruipt ons adaptatieniveau alsmaar naar boven. We beginnen meer en meer van het leven te verwachten en hebben steeds grotere successen of meevallers nodig om ons gelukkig te blijven voelen. Blijven die uit of treden er tegenvallers op, dat is het risico groot dat we ons op den duur toch niet of nauwelijks gelukkiger zullen voelen dan we deden voordat we de wind in de rug kregen.

Dat is natuurlijk precies wat er in de landen in Oost-Europa is gebeurd na de val van het ijzeren gordijn. In de eerste periode van de omwenteling gebeurden er dingen, werden er dingen mogelijk, die de stoutste verwachtingen van de meeste mensen zowel daar als hier overtroffen. Maar terwijl die verwachtingen juist door de veranderingen snel hoger werden, hielden de ontwikkelingen daar op een gegeven moment geen gelijke tred meer mee. Vandaar dat grote groepen Oost-Europeanen na enige tijd het gevoel begonnen te krijgen dat ze nauwelijks beter af waren dan voor de omwenteling. Ze voelden zich weer even ongelukkig als twee, vijf of tien jaar geleden. Vandaar dat we Russen verzuchtingen konden horen slaken als: ‘Onze Breznjev hadden we tenminste nog medicijnen’ of Roemenen woedend konden horen roepen dat hun nieuwe president niet meer dan een tweede Ceausescu is. Alsof er in feite helemaal niets is veranderd. Dat is er objectief gesproken natuurlijk wel, maar subjectief in termen van geluksgevoel voor velen niet- en dat is natuurlijk wat uiteindelijk telt.

In veel opzichten lijkt het leven op wat psychologen wel een ‘hedonistische’ tredmolen noemen, een tredmolen van het geluk. In een tredmolen kom je altijd weer daar uit waar je begonnen bent, ongeacht hoe snel je ook vooruit probeert te komen. Geluk hangt af van de mate waarin het leven je beter behandelt dan je verwachtte, maar op de lange duur behandelt het leven jou bijna altijd zoals je het verwachtte. Dit verschijnsel wordt onder andere uitgedrukt in het gezegde ‘het bezit van de zaak is het einde van het vermaak’. Dit is trouwens niet alleen zo met dingen, maar ook met mensen. De adaptatieniveautheorie voorspelt dat zelfs de meest plezierige activiteiten met andere mensen hun aantrekkingskracht verliezen naarmate we ze vaker ondernemen, en wel als gevolg van onze oplopende verwachtingen. Deze ontwikkeling doet zich in partnerrelaties bijna altijd voor. Voor de meeste mensen is seksuele omgang met iemand van wie ze houden een van de voornaamste bronnen van plezier en geluk. Maar volgens onze theorie zou zelfs deze hooggeprezen activiteit minder plezier opleveren naarmate ze vaker wordt beoefend. Dat dit inderdaad zo is, blijkt uit het bestaan van het zogenaamde ‘honeymoon’-effect. Het gaat hier niet om het gebruikelijke patroon dat er meestal een afname van seksuele activiteit tussen partners plaatsvindt met het verstrijken der jaren. Bij het honeymoon-effect gaat het om het verschijnsel dat een hoge frequentie van seksueel contact betrekkelijk spoedig wordt gevolgd door een sterke afname. Er zijn verschillende onderzoeken bekend waarin pas getrouwde paren gevraagd werd een logboek bij te houden van het aantal keren dat ze ‘het’ in hun eerste huwelijksjaar ‘deden’. Bij paren met een hechte liefdesrelatie waarvan de vrouw nog maagd was bij de huwelijksvoltrekking en in het eerste jaar niet zwanger raakte, bleek de aantrekkelijkheid van seksuele activiteit snel te verminderen. Terwijl er gemiddeld in de eerste maand nog sprake was van 17,5 (in de statistiek kan dat!) keer, daalde dat cijfer via 16 in de tweede maand naar 13 in de derde maand, om vervolgens aan het eind van het eerste jaar op 8,5 uit te komen. Dat wil dus zeggen op minder dan 50 procent van de oorspronkelijke score.

Blijkbaar is het zo dat iets wat je aanvankelijk heel gelukkig kan maken, dit op den duur steeds minder gaat doen, omdat het steeds minder vaak ‘boven verwachting’ goed of plezierig is. Voor sommige mensen betekent het zelfs dat ze zich op den duur gaan afvragen waarom ze uberhaupt aan de relatie begonnen zijn, als ze ‘er uiteindelijk toch niets mee opschieten’.

Er zijn verschillende strategieen denkbaar om uit de hedonistische tredmolen te blijven. Een is om tegen de stroom in te gaan zwemmen door te proberen steeds buitenissigere soorten van vermaak en genot te verzinnen, zodat het heden altijd opwinderer blijft dan het verleden. Op het seksuele vlak leidt dat bijvoorbeeld tot praktijken als partnerruil, trio’s, SM, bondage en meer van dat soort acrobatiek. Het probleem is alleen dat er in dit opzicht grenzen zijn aan onze inventiviteit en ons incasseringsvermogen en we meestal vroeg of laat de race tegen onze verwachtingen verliezen. Op den duur is er dan niets meer wat ons nog werkelijk kan bevredigen en grijpen we naar paardemiddelen als drugs en geweld. Tal van beroemdheden, onder wie Elvis en Marilyn Monroe, hebben zichzelf met deze strategie verslagen.

Een andere strategie is om het advies van wijze mensen als Boedha of Christus te volgen en uit de tredmolen te stappen, dat wil zeggen, onszelf niet langer de speelbal van verwachtingen en lusten te maken. De Nederlandse dichter Bloem heeft deze houding heel treffend onder woorden gebracht: ‘Ik heb van het leven vrijwel niets verwacht, ’t Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen.’

Het probleem is alleen dat voor de gewone mensen, die wij nu eenmaal zijn, een dergelijke levenshouding heel erg moeilijk, zoniet onmogelijk is. We moeten het daarom stellen met de middenweg tussen deze twee extremen. Die weg is ervoor te zorgen dat bijzondere en aangename ervaringen en gebeurtenissen onze verwachting of ons adaptatieniveau niet al te zeer beinvloeden. Dat kunnen we doen door zulke gebeurtenissen een speciale, aparte plaats in ons leven te geven. Het voorbeeld daarvan in onze huidige samenleving is Kerstmis, een tijd voor speciale ervaringen. We gaan met Kerstmis meer eten en drinken, en gaan socialer, vrediger, godsvruchtiger en grootmoediger met elkaar en onszelf om. Normaal gesproken zou dit ons adaptatieniveau of onze verwachtingen voor de toekomst verhogen, maar dat gebeurt niet omdat we die dagen duidelijk hebben afgezonderd van de rest van ons dagelijkse leven. Wat we op Kerstmis bij onszelf en anderen aan vriendelijkheid, toegeeflijkheid en zorg aantreffen, beschouwen we niet als normaal, maar als uitzondering, niet als iets waar we ‘gewoon’ recht op hebben, maar als cadeau, als iets extra’s.

Diezelfde strategie blijkt ook gezond of zelfbeschermend wanneer zeer onaangename of traumatische gebeurtenissen ons treffen. Als we bijvoorbeeld geconfronteerd worden met de diagnose van een ernstige ziekte bij onszelf of een dierbare, of als we een dierbare door de dood of iets anders belangrijks voor onszelf als een baan verliezen, helpt het om zo’n gebeurtenis een aparte plaats in ons leven te geven. Iets waar we op bepaalde momenten op een bijzondere manier aanacht aan mogen geven of voor mogen vragen, maar wat we niet voortdurend al onze aandacht of al de aandacht van anderen laten opeisen (dat we dat in het begin wel doen, is vrijwel onvermijdelijk). Zo voorkomen we dat ons adaptatieniveau al te zeer daalt, we bij de pakken neer gaan zitten en niet zelden in een toestand van radeloze hulpeloosheid terechtkomen.

Deze strategie vindt haar wetenschappelijk basis in een klassiek geworden studie van de psycholoog Vaillant, getiteld ‘Adaptation to Life’ (‘Aanpassing aan het leven’), die we al besproken hebben in hoofdstuk 14 ‘Het belang van flexibele aandacht’.

Uit het onderzoek van Vaillant en uit latere onderzoeken komt naar voren dat het belangrijk is deze strategie, deze flexibiliteit van aandacht of suppressie (waarbij af en toe intensief aandacht gegeven wordt aan iets en er op andere momenten besloten wordt het nu gewoon eens een tijdje te laten rusten) bij allerlei ernstige levensgebeurtenissen toe te passen.

Gekleurde gevoelens

Als de muren en het plafond blauw van kleur zijn in de kamer rondom je, is de kans dat u het koud hebt groter dan als ze oranje zijn, ook al is de tempratuur feitelijk dezelfde. Dat is niet alleen maar een kwestie van verbeelding. In een oranje kamer zijn uw hartslag, bloeddruk en lichaamstemperatuur gewoonlijk hoger dan in een blauwe. Dat betekent ook dat u met koorts beter in een bluawe dan in een oranje kamer kunt liggen, want blauw verlaagt de lichaamstemperatuur en bevordert de slaap. Ongedurige of zenuwachtige kinderen moeten bij voorkeur hun huiswerk onder blauw licht maken, want dat licht werkt kalmerend. Langzame, trage kinderen kunnen daarentegen hun huiswerk beter onder rood licht maken, want dat verhoogt het activiteitsniveau in zowel ons 'benedenlichaam' als onze hersenen.

In fas-food-restaurants maakt men royaal gebruik van kleuren uit de warme kant van het spectrum, zoals rood, geel en beige. Vastgesteld is dat die kleuren een stimulerend effect hebben op onze eetlust en stofwisseling.

Witte kisten die minder wegen en zwaardere zwarte kisten, als je vraagt aan een persoon deze te verplaatsen, er is veel kans dat hij overtuigd zal zijn dat de zwarte meer weegt.

Hoe moeten we dit soort kleureffecten verklaren? Elk kleur is in wezen straling met haar eigen bijzondere kenmerken (zoals golflengte en warmte of energie), die hun eigen bijzondere effecten op ons lichaam hebben. Die effecten oefenen ze op onze hersenen uit via ons oog, netvlies en oogzenuwen, maar ook rechtstreeks op onze huid.

Op de eerste plaats hebben we de kleuren van de 'warmere' kant van het spectrum, zoals rood, oranje en geel. Die kleuren voelen niet alleen aan alsof ze warmer zijn, ze zijn het ook werkelijk. De straling die materialen met die kleuren naar ons lichaam teruggekaatsen, bevat namelijk meer energie en dus warmte. Dat geldt vooral voor rood. Rood roept daarom van alle kleuren gewoonlijk de meeste opwinding, agressie, verhoogde hersenactiviteit en verhoogde spierspanning, samen met een gevoel van warmte, op. Uitdrukkingen als 'over de rooie gaan' en 'het wordt hem rood voor de ogen' vinden in deze effecten hun oorsprong. Rood verhoogt onze reactiesnelheid, maar verbetert overigens niet de kwaliteit van onze prestaties. Voor mensen die chronisch gespannen of gestresst zijn, is rood een vervelende kleur. Zij ervaren haar als zeer opdringend en angstverhogend. Oranje heeft soortgelijke effecten als rood, zij het wat minder sterk. Aangetoond is dat oranje een licht depressieverminderend effect kan hebben. Aan de ene kant is het een activerende en vrolijk makende kleur, terwijl het aan de andere kant niet de agressieve effecten van rood heeft. Voor geel geldt hetzelfde, in weer iets mindere mate. Geel wordt weleens de evenwichtigste van de warmere kleuren genoemd. Dat geel licht werkelijk een uitwerking op de hormoonhuishouding in het lichaam heeft, weten we ook uit het feit dat kippen onder geel licht meer eieren leggen. Geel is een warm en opmonterend kleur, met een niet al te opdringerig effect en zowel het prestatie- als concentratievermogen bevordert. Om die reden zou het wel eens interessant kunnen zijn om op een grauwe winterdag door geel glas of een bril met gele glazen te bekijken.

Verder hebben we de kleuren van de koude kant van het spectrum zoals groen en blauw. Groen wordt wel beschouwd als de kleur van de rust en de stilte. Het blijkt inderdaad zo te zijn dat groen licht niet alleen tot een afname van spierspanning leidt, maar ook bepaalde hormonale processen beïnvloedt, zoals een afname van de concentratie van cortison, het zogenaamde stresshormoon, in het bloed. Het is dus niet alleen de stilte, maar vooral ook de blootstelling aan veel groen waardoor een wandeling in de natuur zo'n geestverandernd effect kan hebben.

Blauw wordt wel eens de 'tranquillizers'-kleur' genoemd. Een blauwe omgeving kan bepaalde lichaamsfuncties in aanzienlijke mate omlaag brengen: hartslag, bloeddruk, ademhalingsfrequentie. De reductie kan gemakkelijk zo'n twintig procent bedragen. Wie wil mediteren of ontspannen, doet er daarom goed aan een blauwe kamer of blauw licht op te zoeken.

Tot slot nog dit: als u zoveel mogelijk op de juiste momenten van de beschreven effecten van kleuren wilt profiteren, is de door Mandel ontworpen kleurenbril een aanrader. Het is een bril met verwisselbare gekleurde glazen. De bijsluiter adviseert geel bij intellectuele arbeid en blauwviolet om in contact te komen met uw religieus-spirituele gevoelens. Het is, kortom, helemaal nog niet zo gek om de wereld af en toe eens door een gekleurde bril te bekijken.

Weer en welzijn:

Een vrouw, getrouwd met een kruidenier die rijk was geworden door onvoorstelbare zuinigheid, stond op het punt te bevallen. Haar man weigerde vanwege de kosten een dokter te roepen. Toen de vrouw in haar barensnood uiteindelijk volslagen in paniek raakte, ging de man overstag en werd er een dokter bij gehaald. Hoewel het al rondom middernacht was, was de kraamkamer onverlicht toen de dokter binnenkwam. Hij verzocht de kruidenier licht te maken, maan welk verzoek de man met pijn en moeite voldeed. Zodra het kind geboren was, deed hij het licht dan ook meteen weer uit. De dokter snauwwde dat het weer aan moest, omdat er nog een kind kwam. Slechts aan zijn slinkende geldbuidel denkend stak de man opnieuw licht aan, maar hij deed het direct weer uit na de komst van het tweede kind. De dokter riep dat het licht opnieuw aan moest, want er kwam nog een derde kind aan – waarop de kruidenier zei: ‘Dat verdom ik, want ze komen op het licht af!’

Bron: Samenvatting uit boek 'het geestige lichaam: tussen brein en body' van René Diekstra (1994)